ECLI:NL:PHR:2021:924

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
20/00299
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van verdachte wegens openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, geboren in 1980, die door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 januari 2020 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand wegens openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen. Daarnaast is er een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de verdachte in verband met een vordering van de benadeelde partij. De verdachte heeft geen middelen van cassatie ingediend, wat betekent dat hij niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur heeft ingediend bij de Hoge Raad. Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn beroep.

De zaak heeft samenhang met andere zaken, namelijk 20/00327 en 20/00315. In de zaak 20/00315 is het cassatieberoep ingetrokken voordat de zaak voor de eerste keer ter terechtzitting van de Hoge Raad zou worden behandeld. De benadeelde partij heeft wel een middel van cassatie voorgesteld, maar omdat de verdachte niet in zijn beroep kan worden ontvangen, is de Hoge Raad niet bevoegd om deze schriftuur te beoordelen.

De conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad is dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep, omdat hij niet heeft voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van een cassatieberoep. Dit besluit is in lijn met eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin soortgelijke situaties zijn behandeld.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/00299
Zitting8 juni 2021
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.

1.Het cassatieberoep

1.1.
De verdachte is bij arrest van 29 januari 2020 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand. Voorts heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander als in het arrest vermeld.
1.2.
Er bestaat samenhang met de zaken 20/00327 en 20/00315. In de eerste zaak zal ik vandaag ook concluderen. Het in de laatstgenoemde zaak ingestelde beroep in cassatie is ingetrokken vóórdat de zaak voor de eerste keer ter terechtzitting van de Hoge Raad zou worden behandeld.
1.3.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Namens de verdachte is geen schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend.
1.4.
Namens de benadeelde partij heeft mr. C.W. Langereis, advocaat te Arnhem, een ‘middel van cassatie’ voorgesteld.

2.Beoordeling

2.1.
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437 lid 2 Sv, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.
2.2.
Nu de verdachte niet in zijn beroep in cassatie kan worden ontvangen, is de Hoge Raad niet bevoegd tot de beoordeling van de op de voet van art. 437 lid 3 Sv ingediende schriftuur van de benadeelde partij. [1]
2.3.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv-AG

Voetnoten

1.Vgl. HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4207,