ECLI:NL:PHR:2021:924
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep van verdachte wegens openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte, geboren in 1980, die door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 januari 2020 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand wegens openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen. Daarnaast is er een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de verdachte in verband met een vordering van de benadeelde partij. De verdachte heeft geen middelen van cassatie ingediend, wat betekent dat hij niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur heeft ingediend bij de Hoge Raad. Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn beroep.
De zaak heeft samenhang met andere zaken, namelijk 20/00327 en 20/00315. In de zaak 20/00315 is het cassatieberoep ingetrokken voordat de zaak voor de eerste keer ter terechtzitting van de Hoge Raad zou worden behandeld. De benadeelde partij heeft wel een middel van cassatie voorgesteld, maar omdat de verdachte niet in zijn beroep kan worden ontvangen, is de Hoge Raad niet bevoegd om deze schriftuur te beoordelen.
De conclusie van de procureur-generaal bij de Hoge Raad is dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep, omdat hij niet heeft voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van een cassatieberoep. Dit besluit is in lijn met eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin soortgelijke situaties zijn behandeld.