ECLI:NL:HR:2011:BP0455
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake beslag en beklag
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem, gegeven op 3 september 2009, met nummer RK 09/830. De klager, geboren in 1960 en wonende te [woonplaats], had een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, waarin hij verzocht om teruggave van een Schiphol-pas en een KLM-pas die in beslag waren genomen. De Rechtbank verklaarde het beklag ten aanzien van de Schiphol-pas ongegrond en verklaarde de klager niet-ontvankelijk in zijn klaagschrift voor de KLM-pas.
De Hoge Raad oordeelt dat in cassatie moet worden aangenomen dat geen toepassing is gegeven aan artikel 116, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie (HR NJ 1996/526) en voegt daaraan toe dat de omstandigheid dat de passen inmiddels zijn vernietigd, de ontvankelijkheid van de klager in zijn beroep niet beïnvloedt. De Hoge Raad stelt vast dat het beklag het rechtskarakter heeft van een beklag omtrent het voornemen van de Officier van Justitie om de inbeslaggenomen voorwerpen aan een ander dan de beslagene terug te geven.
De Advocaat-Generaal Aben had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het cassatieberoep. Echter, de Hoge Raad oordeelt dat de klager ontvankelijk is in zijn beroep en dat de voorgestelde middelen bespreking behoeven. De zaak wordt daarom verwezen naar de rolzitting van 5 april 2011, waarbij de Advocaat-Generaal in de gelegenheid wordt gesteld zich alsnog uit te laten over de middelen. Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 maart 2011.