ECLI:NL:HR:2011:BP0455

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04277 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake beslag en beklag

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem, gegeven op 3 september 2009, met nummer RK 09/830. De klager, geboren in 1960 en wonende te [woonplaats], had een klaagschrift ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, waarin hij verzocht om teruggave van een Schiphol-pas en een KLM-pas die in beslag waren genomen. De Rechtbank verklaarde het beklag ten aanzien van de Schiphol-pas ongegrond en verklaarde de klager niet-ontvankelijk in zijn klaagschrift voor de KLM-pas.

De Hoge Raad oordeelt dat in cassatie moet worden aangenomen dat geen toepassing is gegeven aan artikel 116, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie (HR NJ 1996/526) en voegt daaraan toe dat de omstandigheid dat de passen inmiddels zijn vernietigd, de ontvankelijkheid van de klager in zijn beroep niet beïnvloedt. De Hoge Raad stelt vast dat het beklag het rechtskarakter heeft van een beklag omtrent het voornemen van de Officier van Justitie om de inbeslaggenomen voorwerpen aan een ander dan de beslagene terug te geven.

De Advocaat-Generaal Aben had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het cassatieberoep. Echter, de Hoge Raad oordeelt dat de klager ontvankelijk is in zijn beroep en dat de voorgestelde middelen bespreking behoeven. De zaak wordt daarom verwezen naar de rolzitting van 5 april 2011, waarbij de Advocaat-Generaal in de gelegenheid wordt gesteld zich alsnog uit te laten over de middelen. Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 maart 2011.

Uitspraak

29 maart 2011
Strafkamer
Nr. 09/04277 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem van 3 september 2009, nummer RK 09/830, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze hebben mr. J. Kuijper en mr. M. Mulder, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het cassatieberoep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Het beroep is gericht tegen een beschikking die is gegeven op het klaagschrift van de klager dat - onder verwijzing naar art. 552a Sv - strekte tot teruggave aan hem van een Schiphol-pas en een KLM-pas. Een op dat klaagschrift geplaatst stempel houdt in dat het op 30 juni 2009 is ingekomen op de griffie van de Rechtbank. Dat klaagschrift is door de Rechtbank op 20 augustus 2009 behandeld, waarna de Rechtbank op 3 september 2009 de bestreden beschikking heeft gegeven waarbij het beklag ten aanzien van de inbeslaggenomen Schiphol-pas ongegrond is verklaard en de klager ten aanzien van de KLM-pas niet-ontvankelijk is verklaard in zijn klaagschrift.
2.2. Uit door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen, zoals in de conclusie vermeld, blijkt dat onder de klager een KLM-pas en een Schiphol-pas in beslag zijn genomen, en dat deze op 29 januari 2009 aan de KLM respectievelijk op 19 februari 2009 aan Amsterdam Airport Security zijn teruggegeven en dat die passen inmiddels zijn vernietigd.
2.3. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat geen toepassing is gegeven aan art. 116, derde lid, Sv. Onder deze omstandigheden moet het ervoor worden gehouden dat het onderhavige beklag het rechtskarakter heeft van een beklag omtrent het voornemen van de Officier van Justitie om in afwijking van de hoofdregel van art. 116 Sv de inbeslaggenomen voorwerpen aan een ander dan de beslagene (de klager) te doen teruggeven, alsof deze teruggave nog niet had plaatsgevonden (vgl. HR 30 januari 1996, NJ 1996/526). De omstandigheid dat de passen inmiddels zijn vernietigd maakt dat niet anders.
2.4. De klager kan derhalve in zijn beroep worden ontvangen.
3. Slotsom
De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager. Nu de Hoge Raad de klager wel ontvankelijk acht in zijn beroep en de voorgestelde middelen bespreking behoeven, behoort de Advocaat-Generaal in de gelegenheid te worden gesteld zich alsnog uit te laten over de middelen. Daartoe dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 5 april 2011;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2011.