ECLI:NL:HR:2011:BQ3661

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04277 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de teruggave van in beslag genomen Schiphol- en KLM-pas

In deze zaak gaat het om een beklag van een klager die de teruggave van een in beslag genomen Schipholpas en KLM-pas verzocht. De Rechtbank te Haarlem had op 3 september 2009 het klaagschrift van de klager ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank oordeelde dat er geen KLM-pas in beslag was genomen. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank ten onrechte aannam dat er geen KLM-pas was in beslag genomen, aangezien deze op 29 januari 2009 aan de KLM was teruggegeven en vernietigd. De Hoge Raad stelt vast dat de klager inmiddels een vervangende KLM-pas heeft ontvangen, waardoor hij geen belang meer heeft bij de teruggave van de KLM-pas. Wat betreft de Schipholpas oordeelt de Hoge Raad dat het beklag het rechtskarakter heeft van een beklag omtrent het voornemen van de Officier van Justitie om de pas aan een ander dan de klager terug te geven. De Rechtbank had moeten beoordelen of de ander als rechthebbende kon worden aangemerkt, maar dit leidde niet tot cassatie omdat de Schipholpas inmiddels was vernietigd. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de klager, omdat hij geen belang meer heeft bij de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen.

Uitspraak

13 december 2011
Strafkamer
nr. 09/04277 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem van 3 september 2009, nummer RK 09/830, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze hebben mr. J. Kuijper en mr. M. Mulder, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld.
De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
1.2. De Hoge Raad heeft bij tussenbeschikking van 29 maart 2011 (LJN BP0455, NJ 2011/161) geoordeeld dat de Advocaat-Generaal alsnog in de gelegenheid behoort te worden gesteld zich uit te laten over de voorgestelde middelen. Die tussenbeschikking is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
1.3. De Advocaat-Generaal Aben heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank de klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beklag, voor zover betrekking hebbende op de teruggave van een KLM-pas.
2.2. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"Het klaagschrift strekt tot opheffing van het daarop gelegde beslag, met last tot teruggave aan klager van:
- een Schipholpas;
- een KLM-pas.
(...)
Vast is komen te staan, dat bedoelde Schipholpas op 27 januari 2009 rechtmatig, immers in verband met de verdenking van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, onder A, van de Opiumwet op of omstreeks 27 november 2008, onder klager in beslag is genomen en dat het beslag nog voortduurt. Aangezien niet is gebleken dat er ook een KLM-pas in beslag is genomen, zal de rechtbank zich bij de beoordeling van het klaagschrift beperken tot de in beslaggenomen Schipholpas en klager ten aanzien van de KLM-pas niet ontvankelijk verklaren in het klaagschrift.
(...)
De rechtbank:
verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klaagschrift voor wat betreft de KLM-pas."
2.3. Uit door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen, zoals in de conclusie en de aanvullende conclusie vermeld, blijkt dat onder de klager onder meer een KLM-pas in beslag is genomen, en dat deze op 29 januari 2009 aan de KLM is teruggegeven en vernietigd. De Rechtbank heeft dan ook ten onrechte aangenomen dat onder de klager geen KLM-pas in beslag was genomen. Dit leidt er toe dat de Rechtbank de klager in dit opzicht in zijn beklag had behoren te ontvangen. Het middel klaagt daarover terecht. Tot cassatie behoeft dat evenwel niet te leiden nu de klager hierbij geen belang meer heeft. Zoals blijkt uit door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen heeft de klager inmiddels de beschikking gekregen over een vervangende KLM-pas.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt over de beslissing van de Rechtbank tot ongegrondverklaring van het beklag strekkende tot de teruggave van een Schipholpas.
3.2. De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"Namens klager is er onder meer op gewezen, dat er geen enkel strafvorderlijk belang is bij het voortduren van het beslag, aangezien - voor zover bekend - geen onderzoek meer plaatsvindt waarvoor het noodzakelijk is dat de Schipholpas onder beslag blijft.
(...)
Op grond van de stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank, in aanmerking genomen dat de tegen klager gerezen verdenking van het feit, waarvoor de officier van justitie hem thans vervolgt, ook thans nog bestaat, van oordeel, dat het belang van strafvordering zich tegen de verzochte teruggave aan klager verzet, nu zich te dezen vooralsnog niet voordoet het geval, dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onder klager in beslaggenomen Schipholpas zal onttrekken aan het verkeer of zal verbeurd verklaren. Bij dat oordeel heeft de rechtbank betrokken dat de verdenking bestaat dat klager die Schipholpas heeft gebruikt bij het misdrijf, waarvan hij wordt verdacht en waarvoor hij wordt vervolgd.
Gelet daarop en bovendien nog in aanmerking genomen dat het belang van het onderzoek zich thans verzet tegen teruggave van de in beslaggenomen Schipholpas, nu de voortduring van het beslag op die Schipholpas - gelet op het vermoedelijk daarvan gemaakte gebruik bij het begaan van het misdrijf, waarvan verdenking bestaat - noodzakelijk is voor het aan de dag brengen van de waarheid, is er geen ruimte voor de door de raadsvrouw bepleite belangenafweging.
(...)
De rechtbank:
(...)
verklaart het klaagschrift ongegrond voor wat betreft de in beslaggenomen Schipholpas."
3.3. Zoals door de Hoge Raad is geoordeeld in zijn tussenbeschikking moet het ervoor worden gehouden dat het onderhavige beklag het rechtskarakter heeft van een beklag omtrent het voornemen van de Officier van Justitie om in afwijking van de hoofdregel van art. 116 Sv de inbeslaggenomen voorwerpen aan een ander dan de beslagene (de klager) te doen teruggeven, alsof deze teruggave nog niet had plaatsgevonden en maakt de omstandigheid dat de Schipholpas inmiddels is vernietigd dat niet anders.
3.4. Ook in zodanig geval zal de rechter in overeenstemming met de bedoelde hoofdregel teruggave van dat voorwerp aan de beslagene gelasten, tenzij hij onder de gegeven omstandigheden de overtuiging heeft gekregen dat een ander dan de beslagene redelijkerwijs als rechthebbende op dat voorwerp kan worden aangemerkt.
3.5. De Rechtbank heeft de ongegrondverklaring van het beklag doen steunen op het oordeel dat het belang van strafvordering zich tegen teruggave van de Schipholpas aan de klager verzet. Die grond kan de beslissing van de Rechtbank niet dragen. Nu, zoals hiervoor is uiteengezet, het beklag het rechtskarakter heeft van een beklag omtrent het voornemen van de Officier van Justitie die pas terug te geven aan een ander dan de klager, stond het de Rechtbank niet vrij te treden in de vraag of het belang van strafvordering zich tegen die teruggave verzette, maar had zij dienen te beoordelen of die ander redelijkerwijs als rechthebbende kon worden aangemerkt (vgl. HR 28 september 2010, LJN BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.10 en 2.12).
Dat behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, nu de klager bij de teruggave van de Schipholpas geen belang meer heeft. Uit door de Advocaat-Generaal ingewonnen inlichtingen blijkt immers dat de desbetreffende Schipholpas inmiddels is vernietigd hetgeen meebrengt dat, indien de Rechtbank het beklag van de klager alsnog gegrond zou verklaren, daaraan geen uitvoering meer zal kunnen worden gegeven. Dat is een gevolg van het feit dat de Officier van Justitie heeft verzuimd toepassing te geven aan art. 116 Sv.
Opmerking verdient in dit verband dat, mocht de klager ten gevolge van dat verzuim schade hebben geleden, hij de vergoeding van de door hem geleden schade kan vorderen in een civiele procedure.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2011.