ECLI:NL:GHSHE:2022:2464

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
20-002766-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake wederrechtelijk binnendringen en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1981, was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van 22 november 2021. De zaak betreft twee tenlasteleggingen: wederrechtelijk binnendringen in een besloten erf en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en veroordeling tot een geldboete van € 275,00, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 juli 2021 te Tilburg wederrechtelijk het terrein van een stichting is binnengedrongen, ondanks een eerder opgelegd vestigingsverbod. Het hof oordeelde dat het parkeerterrein van de stichting als een besloten erf kan worden aangemerkt. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de verdachte de aangever heeft bedreigd met de woorden: “De jongen die daar werkt, krijgt ook een mes in zijn oog.” Het hof heeft de verdediging niet gevolgd in hun betoog dat er onvoldoende bewijs was voor de bedreiging, en heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide tenlasteleggingen.

De strafbaarheid van de verdachte werd niet betwist, en het hof heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week opgelegd, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder psychische problemen en begeleiding door de stichting. Het hof heeft de ernst van de feiten in overweging genomen en de opgelegde straf als passend en geboden beschouwd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002766-21
Uitspraak : 18 juli 2022
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 november 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-174274-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Namens de verdachte is op 23 november 2021 tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte ter zake zal veroordelen tot een geldboete ter hoogte van € 275,00, welke desgewenst kan worden voldaan in een door het hof te bepalen aantal termijnen.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd reeds omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 juli 2021 te Tilburg, in elk geval in Nederland, in het besloten lokaal en/of het besloten erf, woonvoorziening bij een ander, te weten bij [stichting] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen.
2.
hij op of omstreeks 2 juli 2021 te Tilburg [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen “De jongen die daar werkt, krijgt ook een mes in zijn oog”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 2 juli 2021 te Tilburg, in het besloten erf, bij een ander, te weten bij [stichting] , in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen.
2.
hij op 2 juli 2021 te Tilburg [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen “De jongen die daar werkt, krijgt ook een mes in zijn oog”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feit 1
1.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 2 juli 2021 (dossierpagina’s 4 tot en met 5), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever] :
(dossierpagina 4)
[verdachte] heeft een vestigingsverbod voor het hele terrein van [stichting] behalve [locatie 1] te Tilburg. Dit verbod houdt in dat hij zich niet mag ophouden op heel het terrein van [stichting] . Dit vestigingsverbod is uitgereikt op 1 juli 2021 door 2 personeelsleden van [stichting] aan [verdachte] . [verdachte] heeft dit verbod niet geaccepteerd, vandaar dat ik deze aangifte – namens het slachtoffer [stichting] , [adres 2] – doe.
Op 2 juli 2021, omstreeks 07.30 uur, was [verdachte] weer aanwezig in zijn camper welke geparkeerd stond op de parkeerplaats van [stichting] gelegen aan [adres 2] .
2.
Een ander geschrift, inhoudende een vestigingsverbod (dossierpagina 6):
Aanzeggen Vestigingsverbod
PERSOONLIJK UITREIKEN
Bedrijfsnaam/vestiging: [stichting]
Adres: [adres 2]
Postcode en Plaats: [adres 2]

Ontzegging aan:

Achternaam: [verdachte]
Voorna(a)m(en): [verdachte]
Geboortedatum en -plaats: [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats]
Naar aanleiding van uw gedrag in ons bedrijf op: 1 juli 2021, wordt u met ingang van heden tot maandag 5 juli tot 9.00 uur 2021 de toegang tot het gehele terrein van [stichting] , alle afdelingen aan [adres 2] ontzegd.
Mocht u desondanks binnen bovengenoemde periode het terrein betreden, dan zult
u worden aangehouden ter zake van artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht en zult u vervolgens worden overgedragen aan de politie.
Een afschrift van dit vestigingsverbod gaat naar de politie.
Afgegeven en getekend door of namens de directie op 1 juli 2021 te Tilburg
3.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juli 2022 (dossierpagina 8), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op donderdag 1 juli 2021 sprak ik met verbalisant [verbalisant 2] . Zij was bij een melding geweest waarbij de in deze registratie aangehouden [verdachte] betrokken was. Ik zag dat ze mij een locatieverbod liet zien. Dit betrof een locatieverbod van [stichting] aan [adres 2] . Ik hoorde dat verbalisant [verbalisant 2] vroeg of deze verboden door ons bewaard moesten worden. Ik zei haar dat het aan de instelling zelf is om deze verboden te bewaren. Ik zei dat ik doorgaans wel een aandachtsvestiging in het systeem zet voor de betrokken persoon. Ik zei dat ik daarin vermeld dat de betrokken persoon voor een bepaalde duur een locatieverbod heeft gekregen en of hij dit verbod wel of niet heeft getekend.
Ik hoorde verbalisant [verbalisant 2] zeggen dat [verdachte] het verbod niet had getekend. Ik
hoorde haar zeggen dat zij van het personeel van [stichting] had begrepen dat [verdachte] dit niet wilde. Ik hoorde haar zeggen dat het persoon (
het hof begrijpt: het personeel) de inhoud van het locatieverbod ook nog mondeling heeft medegedeeld.
Ik hoorde verbalisant [verbalisant 2] ook nog zeggen dat zij de inhoud van het locatieverbod ook mondeling met [verdachte] heeft gedeeld. Ik hoorde haar zeggen dat hij er dus van afweet.
Ten aanzien van feit 2
4.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 2 juli 2021 (dossierpagina’s 9 tot en met 10), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde] :
(dossierpagina 9)
Ik doe aangifte van bedreiging.
Ik ben werkzaam bij [stichting] , gevestigd aan [adres 2] . Vanmorgen, 2 juli 2021, had ik vroege dienst en was ik betrokken bij een incident met een cliënt van ons, genaamd [verdachte] . De laatste dagen zijn er meerdere incidenten geweest met [verdachte] en naar aanleiding hiervan heeft [verdachte] een terreinverbod gekregen voor het terrein van [stichting] aan [adres 2] . Vanmorgen stond [verdachte] wederom te vervelen op het terrein, waarna de politie hem heeft aangehouden ter zake van huisvredebreuk.
U vertelt mij zojuist dat [verdachte] kennelijk in zijn verhoor verklaard heeft dat die jongen van [stichting] een mes in zijn oog krijgt. Ik weet zeker dat [verdachte] met deze uitspraak mij bedoeld. Ik was vanmorgen als enige mannelijke medewerker van [stichting] aanwezig bij de aanhouding van [verdachte] . Tevens was [verdachte] voordat de politie ter plaatse was al erg agressief tegen mij en zei hij dat ik me er niet mee moest bemoeien omdat het anders niet goed zou komen met mij. Net voor de aanhouding van [verdachte] kwam hij nog met gebalde vuist op mij af gerend en dacht ik dat hij mij zou gaan slaan. Dit lukte hem echter niet.
Ik voel me bedreigd door deze uitspraken van [verdachte] en wens dan ook strafvervolging.
5.
Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 juli 2021 (dossierpagina’s 20 tot en met 23), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van verdachte [verdachte] :
(dossierpagina 20)
Dit verhoor wordt middels de vraag- en antwoordstijl afgenomen. Daar waar de letter:
- "V" staat, wordt de vraag van de verbalisanten bedoeld,
- "A" staat, wordt het antwoord van de verdachte bedoeld,
- "O" staat, wordt een opmerking van de verbalisanten bedoeld.
(dossierpagina 22)
O: Gisteren is het vestigingsverbod bij [stichting] aangezegd.
A: Nog nooit eerder meegemaakt. Ik denk dat zij mij moeten hebben. De jongen die daar werkt krijgt ook een mes in zijn oog.
Bewijsoverwegingen
Algemene bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bijzondere bewijsoverwegingen
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, nu daarvoor het vereiste wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Daartoe is – kort weergegeven – het volgende aangevoerd.
Ter zake van het onder 1 tenlastegelegde heeft de verdachte niet de kans gekregen zelfstandig het terrein te verlaten. De politie heeft de verdachte ter plaatse direct medegedeeld dat hij zou worden aangehouden wegens overtreding van artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht. Nu cliënt geen aanmaning heeft gekregen noch in de gelegenheid is gesteld zich van het terrein te verwijderen, dient hij van het onder 1 tenlastegelegde worden vrijgesproken. Voorts betreft het parkeerterrein van [stichting] geen woning of besloten lokaal. Het valt evenmin aan te merken als een besloten erf. Een van de vereisten om van een besloten erf te kunnen spreken is immers dat het niet bestemd is voor de openbare dienst (vgl. HR 22 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9866), terwijl het terrein van [stichting] wel degelijk bestemd is voor de openbare dienst. Derhalve vallen de gedragingen van de verdachte niet onder de strafbaarstelling van artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht, zodat hij ook daarom dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
Ter zake van het onder 2 tenlastegelegde blijkt niet uit het dossier dat de door de verdachte uitgesproken woorden “De jongen die daar werkt, krijgt ook een mes in zijn oog” betrekking hadden op aangever [benadeelde] . Slechts aangever stelt dat deze woorden betrekking hadden op hem, maar dit blijkt niet uit de woorden zelf. Ook is opvallend dat de verdachte niet meer is gehoord over deze vermeende bedreiging, zodat niet duidelijk is geworden wat de verdachte met zijn uitspraak heeft bedoeld. Nu slechts aangever hierover heeft verklaard, en één verklaring onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen, dient de verdachte te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Voorts heeft de verdachte geen relevante documentatie met betrekking tot geweldsdelicten. Hij staat dus niet bekend als een gewelddadig persoon. Daarnaast valt niet elke bedreiging te kwalificeren als een bedreiging waardoor de redelijke vrees kan ontstaan dat aan die bedreiging gevolg zal worden gegeven. De woorden van cliënt moeten veeleer worden beschouwd als een uiting van frustratie en onmacht. Ook is door aangever pas aangifte gedaan nadat hij door de politie op de hoogte was geraakt van de uitspraken van de verdachte. Derhalve kan niet worden gesproken van deze redelijke vrees bij aangever. Evenmin was sprake van opzet aan de zijde van de verdachte op het laten ontstaan van die vrees bij aangever, zodat de verdachte ook daarom moet worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Feit 1 – het wederrechtelijk binnendringen
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde stelt het hof voorop dat aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij wederrechtelijk is binnengedrongen in een woning, besloten lokaal, of besloten erf. Derhalve is sprake van de commissievariant van het in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde strafbare feit. Anders dan bij de omissievariant (het wederrechtelijk vertoeven) is voor een bewezenverklaring daarvan niet vereist dat de verdachte weigert zich aanstonds te verwijderen op vordering van de rechthebbende. Evenmin is daarvoor vereist dat de verdachte überhaupt in de gelegenheid is gesteld zich aanstonds te verwijderen. De delictsomschrijving van de commissievariant wordt immers reeds vervuld op het moment dat de verdachte het terrein wederrechtelijk is binnengedrongen. Van die binnendringing was in het onderhavige geval reeds sprake op het moment dat de verdachte het terrein van [stichting] betrad om naar zijn camper te gaan.
Naar het oordeel van het hof staat bovendien vast dat die binnendringing wederrechtelijk was. De verdachte is immers een dag eerder – op 1 juli 2021 – in persoon een vestigingsverbod aangezegd. In dat vestigingsverbod is bepaald dat aan hem de toegang tot het gehele terrein van [stichting] – waaronder (dus) mede begrepen de parkeerplaats – werd ontzegd tot maandag 5 juli 2021. Desalniettemin heeft de verdachte op 2 juli 2021 welbewust het terrein van [stichting] betreden.
Vervolgens ziet het hof zich voor de vraag gesteld of het parkeerterrein van [stichting] kan worden aangemerkt als een besloten erf. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt immers dat een erf niet geheel afgesloten hoeft te zijn om als ‘besloten’ te kunnen worden aangemerkt. Ook de parkeerplaats bij [stichting] kan naar het oordeel van het hof als zodanig worden aangemerkt nu deze kenbaar van de omgeving is afgescheiden.
Het hof is daarbij – anders dan de verdediging – van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een besloten erf dat bestemd is voor de openbare dienst. Anders dan in de door de verdediging aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad, is in het onderhavige geval namelijk geen sprake van een van overheidswege georganiseerde instantie (zoals een detentiecentrum) maar juist van een stichting. Het feit dat [stichting] – mogelijk – steun ontvangt van bijvoorbeeld gemeenten binnen haar verzorgingsgebied en [stichting] maatschappelijke doelstellingen behartigt, doet daaraan niet af.
Het hof is gelet op het vorengaande van oordeel dat de verdachte op 2 juli 2021 te Tilburg, wederrechtelijk is binnengedrongen in het besloten erf dat bij [stichting] in gebruik was.
Het hof verwerpt het – tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde strekkende – verweer van de verdediging.
Feit 2 – de bedreiging
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde stelt het hof op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte in zijn verhoor heeft verklaard: “De jongen die daar werkt krijgt ook een mes in zijn oog”.
Het hof ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de verdachte met de bewoordingen ‘de jongen die daar werkt’, gedoeld heeft op aangever [benadeelde] .
Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. Hoewel dit weliswaar niet expliciet blijkt uit de door de verdachte geuite bewoordingen, blijkt dit wel uit de omstandigheden dat [benadeelde] bij de aanhouding van de verdachte als enige mannelijke medewerker van [stichting] aanwezig was. Bovendien was de verdachte voorafgaand aan zijn aanhouding al agressief tegen [benadeelde] en zei hij tegen [benadeelde] dat die zich er niet mee moest bemoeien omdat het anders niet goed met hem zou komen. Ook kwam de verdachte voor zijn aanhouding met gebalde vuist op [benadeelde] afgerend, waarbij [benadeelde] meende dat de verdachte hem zou gaan slaan, hetgeen de verdachte niet lukte.
Het hof is bovendien van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op het bedreigen van [benadeelde] , welk opzet er derhalve op was gericht dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte zou raken van de bedreiging en bij de bedreigde daardoor de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd. De beantwoording van de vraag of sprake is van redelijke vrees, is geobjectiveerd en wordt niet slechts bepaald door eventueel bij het slachtoffer veroorzaakte angstgevoelens.
De verdachte had zich diezelfde dag bij zijn aanhouding vanwege overtreding van het vestigingsverbod voor [stichting] al agressief jegens [benadeelde] gedragen. De verdachte heeft de bedreiging vervolgens uitgesproken tegenover twee verbalisanten in een verhoor dat betrekking had op de aanhouding van de verdachte vanwege overtreding van voormeld vestigingsverbod. Van de bewoordingen van de verdachte ging daarbij een zekere stelligheid uit doordat de verdachte niet slechts sprak over een voornemen maar hij – door het woord ‘krijgt’ – deed voorkomen alsof het daadwerkelijk zou gaan gebeuren. Het feit dat de verdachte deze bedreiging heeft uitgesproken in een politieverhoor maakt dat het – bij gebrek aan tegenindicaties – niet anders kan dan dat de verdachte zowel de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn bedreiging serieus genomen zou worden en daarom door de verbalisanten ook aan de bedreigde zou worden doorgegeven, als dat bij [benadeelde] daardoor de redelijke vrees zou ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
De omstandigheden dat de verdachte geen relevante documentatie had op gebied van geweldsdelicten, dat zijn bewoordingen zouden zijn voortgekomen uit frustratie en onmacht en dat de verdachte ter zake niet afzonderlijk gehoord is, doen aan dat oordeel niet af.
Ten slotte overweegt het hof dat – anders dan de verdediging heeft bepleit – de bewezenverklaring van voormelde bedreiging niet slechts is gebaseerd op één verklaring.
Gelet op het vorengaande is het hof dan ook van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bedreigen van [benadeelde] met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het hof verwerpt het – tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde strekkende – verweer van de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

in het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De verdediging heeft bepleit dat het hof de straf zal opleggen welke door de advocaat-generaal is gevorderd, te weten een geldboete ter hoogte van € 275,00 die kan worden voldaan in termijnen. Daartoe is aangevoerd dat de laatste veroordeling van de verdachte dateert van 11 januari 2017, dat hij wordt begeleid door een coach van [stichting] , dat de verdachte zelfstandig woont in een woning van [stichting] , dat hij een bijstandsuitkering ontvangt en een budgetcoach heeft, dat hij psychische problemen heeft en dat hij onder begeleiding van de GGZ staat.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is in de eerste plaats bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het wederrechtelijk binnendringen in het besloten erf dat in gebruik was bij [stichting] . Daarmee heeft de verdachte zich niets aangetrokken van het vestigingsverbod dat aan hem in persoon was uitgereikt. Door aldus te handelen heeft hij een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [stichting] en haar recht om als heer en meester – van onder andere haar parkeerterrein – te bepalen wie haar parkeerterrein mag betreden. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van [benadeelde] met enig misdrijf tegen het leven gericht. Hij heeft [benadeelde] daardoor aangetast in zijn gevoel van veiligheid. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 mei 2022, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit maar meermalen eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van andere strafbare feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het onderzoek ter terechtzitting is hieromtrent gebleken dat de verdachte wordt begeleid door [stichting] , zelfstandig woont in een woning van [stichting] , dat hij een bijstandsuitkering ontvangt en een budgetcoach heeft.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf zoals door de advocaat-generaal gevorderd omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt. Het hof zal daarom een hogere straf opleggen dan door de advocaat-generaal gevorderd, maar deze straf gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geheel voorwaardelijk opleggen.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week, passend en geboden is.
Met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 138 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week;

bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. Vulto, griffier,
en op 18 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Meeuwis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie, Eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant, basisteam Leijdal, registratienummer PL2000-2021171919, gesloten d.d. 2 juli 2021 door verbalisant [verbalisant 3], Brigadier van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant (fysiek doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 27). Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.