ECLI:NL:HR:2011:BO7109
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- D.G. van Vliet
- A. Hammerstein
- C.A. Streefkerk
- E.N. Punt
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Faillissement en de verleggingsregeling bij onderhandse verkoop door curator
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 februari 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een faillissement. De ING Bank N.V. had cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Groningen, waarin de curator van [A] B.V. toestemming had gekregen voor de onderhandse verkoop van verpande roerende zaken. De centrale vraag was of de verleggingsregeling voor de omzetbelasting van toepassing was op deze verkoop. De rechtbank had geoordeeld dat de verleggingsregeling ook van toepassing was op de onderhandse verkoop door de curator, omdat deze verkoop moest worden beschouwd als een uitoefening van het recht van parate executie door de pandhouder. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de verkoop door de curator binnen het toepassingsbereik van artikel 57 van de Faillissementswet valt. De Hoge Raad oordeelde verder dat de uitleg van de verleggingsregeling in overeenstemming is met de Europese richtlijn 2006/112/EG. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van de bank en veroordeelde de bank in de kosten van het geding in cassatie, die op dat moment waren begroot op € 359,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak benadrukt de mogelijkheid van verlegging van de heffing van omzetbelasting bij executoriale verkopen van verpande zaken, en bevestigt dat de verleggingsregeling een vereenvoudiging van de BTW-heffing beoogt.