ECLI:NL:HR:2011:BO6770
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- C.B. Bavinck
- J.A.C.A. Overgaauw
- P.M.F. van Loon
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Aftrekbaarheid van doorbelaste boetes van de Europese Commissie in de vennootschapsbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 augustus 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aftrekbaarheid van een doorbelaste boete van de Europese Commissie in de vennootschapsbelasting. De belanghebbende, X B.V., had voor het jaar 2002 een aanslag in de vennootschapsbelasting ontvangen, die na bezwaar door de Inspecteur was gehandhaafd. De Rechtbank te Haarlem had het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, maar het Hof Amsterdam vernietigde deze uitspraak en verklaarde het beroep ongegrond. Hierop heeft de belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad oordeelde dat de door de Europese Commissie opgelegde mededingingsboete, die aan een andere vennootschap van het concern was opgelegd, niet aftrekbaar is voor de belanghebbende. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat de aftrek van een mededingingsboete, opgelegd door een instelling van de Europese Unie, is uitgesloten op grond van artikel 3.14, lid 1, aanhef en letter c, van de Wet inkomstenbelasting 2001. De Hoge Raad stelde vast dat de boete een bestraffend karakter heeft en dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de doorbelaste boete anders zou zijn.
De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de belanghebbende falen, omdat Nederland gehouden is om de aftrek van het door B KG doorbelaste boetebedrag te weigeren in het kader van de doeltreffendheid van de door de mededingingsautoriteit van de Europese Unie opgelegde sancties. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en het beroep in cassatie werd ongegrond verklaard.