ECLI:NL:HR:2010:BN4347

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02605
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewezenverklaring en vrijspraak in poging tot doodslag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 oktober 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1963 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Limburg-Zuid', had beroep in cassatie ingesteld tegen een veroordeling voor poging tot doodslag. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.T. van Berge Henegouwen en mr. S.M. Kurvers, stelde middelen van cassatie voor, die in de schriftuur zijn opgenomen.

De Hoge Raad beoordeelde de klachten van de verdachte, waarbij het eerste middel zich richtte op de bewezenverklaring. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte zich 'tezamen en in vereniging met anderen' schuldig had gemaakt aan de poging tot doodslag, maar had niet bewezen geacht dat dit met voorbedachten rade was gebeurd. De Hoge Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat het Hof niet bewezen achtte dat het schieten met voorbedachten rade was geschied, niet onverenigbaar is met de bewezenverklaring van medeplegen. De Hoge Raad merkte op dat de klacht niet afstuit op de vrijspraak van het cumulatief tenlastegelegde feit, aangezien deze vrijspraak niet onder het cassatieverbod viel.

De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden. De beslissing werd genomen zonder nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk werd het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken door de vice-president en de raadsheren in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

12 oktober 2010
Strafkamer
nr. 09/02605
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 juni 2009, nummer 20/003716-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Limburg-Zuid, locatie De Geerhorst" te Sittard.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. S.T. van Berge Henegouwen en mr. S.M. Kurvers, beiden advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de bewezenverklaring.
2.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard hetgeen in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4 is weergegeven. Het heeft deze bewezenverklaring doen steunen op de bewijsmotivering die in de conclusie onder 5 is weergegeven.
2.3. Het middel beoogt kennelijk onder meer te klagen dat de motivering van de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte zich "tezamen en in vereniging met anderen" heeft schuldig gemaakt aan de daarin omschreven poging tot doodslag, onverenigbaar is met de motivering van de vrijspraak van de eveneens tenlastegelegde omstandigheid dat het feit "met voorbedachten rade" is gepleegd. Die klacht faalt omdat de enkele omstandigheid dat het Hof niet bewezen heeft geoordeeld dat het schieten met voorbedachten rade is geschied, op de grond dat "niet ondenkbaar" is dat "pas in de loop van het gevecht (...) in een opwelling is besloten met het pistool te schieten", niet onverenigbaar is met het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de verdachte zo nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn mededaders dat sprake is van het in de bewezenverklaring omschreven medeplegen van het feit.
2.4. De Hoge Raad merkt op dat de klacht niet afstuit op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 8 vermelde omstandigheid dat die vrijspraak niet aan het oordeel van de Hoge Raad is onderworpen. In de onderhavige zaak gaat het om een (partiële) vrijspraak van het primair tenlastegelegde en een veroordeling ter zake het subsidiair tenlastegelegde, welke vrijspraak blijkens de cassatie-akte niet op de voet van art. 429 Sv is uitgezonderd van het onbeperkt ingestelde beroep. Anders dan in de zaken die hebben geleid tot de in de conclusie onder 8 bedoelde arresten, is hier derhalve geen sprake van een vrijspraak van een cumulatief tenlastegelegd feit. Hier doet zich niet voor een geval waarin de Hoge Raad sedert de inwerkingtreding op 1 januari 2003 van de Wet van 31 oktober 2001, Stb. 539, waarbij het in art. 430 Sv neergelegde cassatieverbod inzake vrijspraken vervallen is verklaard, het door de verdachte zonder enige beperking ingestelde beroep pleegt op te vatten als niet te zijn gericht tegen de vrijspraak van het cumulatief tenlastegelegde feit.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink, J. de Hullu, W.F. Groos en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker , en uitgesproken op 12 oktober 2010.