ECLI:NL:HR:2010:BM5078
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.M.E. Thomassen
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof inzake ontnemingsvordering van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juli 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door advocaat mr. B.P. de Boer. De zaak betrof een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de rechtbank had geoordeeld dat de betrokkene voordeel had genoten door het begaan van strafbare feiten. De Hoge Raad oordeelde dat de uitspraak van het Gerechtshof niet voldeed aan de vereisten van artikel 511g, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 359, derde lid, Sv. Deze artikelen vereisen dat de uitspraak van de rechter op een ontnemingsvordering de inhoud van de bewijsmiddelen bevat waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend. De Hoge Raad concludeerde dat het Gerechtshof de uitspraak van de rechtbank ten onrechte had bevestigd, omdat deze niet aan de wettelijke vereisten voldeed. De Advocaat-Generaal Jörg had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Gerechtshof, wat de Hoge Raad heeft gevolgd. De zaak wordt nu opnieuw behandeld door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.