ECLI:NL:HR:2010:BL7813
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- W.F. Groos
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Cassatie in Eindhovense zedenzaak met bewijsproblemen en terugwijzing
In de Eindhovense zedenzaak heeft de Hoge Raad op 30 maart 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, gepleegd in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 23 juni 2007. De verdachte, geboren in 1948, had ten tijde van de aanzegging geen bekende woon- of verblijfplaats. De advocaat van de verdachte, mr. J. Goudswaard, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarop de Advocaat-Generaal Machielse concludeerde tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van feit 5 ontoereikend gemotiveerd was, omdat de bewezenverklaarde periode niet uit de bewijsmiddelen kon worden afgeleid. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak voor zover deze betrekking had op feit 5 en de strafoplegging, en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. Voor de overige onderdelen van het beroep werd het beroep verworpen.
De zaak is van belang vanwege de juridische beoordeling van de bewijsvoering in zedenzaken en de eisen die aan de motivering van bewezenverklaringen worden gesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige bewijsvoering, vooral in zaken die betrekking hebben op seksuele delicten met minderjarigen.