ECLI:NL:GHSHE:2010:BM9469

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001415-10
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindhovense zedenzaak met ontuchtige handelingen met minderjarigen

In deze zaak, die betrekking heeft op een zedenzaak in Eindhoven, is de verdachte veroordeeld voor ontuchtige handelingen met minderjarigen. De feiten dateren van de periode van 1 augustus 2006 tot en met 23 juni 2007, waarbij de verdachte handelingen heeft gepleegd met een slachtoffer dat op dat moment nog geen zestien jaar oud was. De verdachte heeft de minderjarige [slachtoffer 1] meerdere keren bewogen om zijn penis vast te pakken en op en neer gaande bewegingen te maken, wat als ontuchtige handelingen wordt gekwalificeerd. De zaak kwam opnieuw voor het gerechtshof na een terugwijzing door de Hoge Raad, die het eerdere vonnis gedeeltelijk had vernietigd.

De verdediging betoogde dat de verklaring van [slachtoffer 1] onvoldoende betrouwbaar was om als bewijs te dienen. Professor dr. R. Bullens voerde een onderzoek uit naar de betrouwbaarheid van deze verklaring en concludeerde dat, hoewel er enkele kritische punten waren, de verklaring van [slachtoffer 1] als betrouwbaar kon worden aangemerkt. Het hof oordeelde dat er voldoende steunbewijs was voor de verklaring van het slachtoffer, onder andere door de verklaring van de verdachte zelf en eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren en reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde. Het hof benadrukte de noodzaak van toezicht om de kans op herhaling te verkleinen, gezien de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001415-10
Uitspraak : 29 juni 2010
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen, na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad, op het cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 juni 2009, parketnummer 20-003445-08 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1948],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Omvang van het hoger beroep
Bij arrest van 30 maart 2010, nr. S. 09/02532 heeft de Hoge Raad het voormelde arrest van dit hof van 22 juni 2009 vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 5 tenlastegelegde en de strafoplegging. De Hoge Raad heeft de zaak teruggewezen naar dit hof, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Het cassatieberoep is voor het overige verworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft betrekking op het gedeelte van het beroepen vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 september 2008, parketnummer 01/825377-07, dat na de terugwijzing door de Hoge Raad aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het onder 5. ten laste gelegde feit bewezen zal verklaren en aan de verdachte voor feit 1. subsidiair, feit 2. primair, feit 3. subsidiair en feit 5 een gevangenisstaf zal opleggen van 36 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 5 jaren, met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2006 tot en met 23 juni 2007 te Eindhoven, met [slachtoffer 1] (geboren op [1998]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, hierin bestaande dat verdachte
- een of meerdere malen die [slachtoffer 1] heeft bewogen om zijn, verdachtes, penis vast te pakken/te betasten en/of (vervolgens) op en neer gaande bewegingen te maken (aftrekken) en/of
- een of meerdere malen de penis van die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt/betast en/of (vervolgens) op en neergaande bewegingen heeft gemaakt (aftrekken).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 23 juni 2007 te Eindhoven, met [slachtoffer 1] (geboren op [1998]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hierin bestaande dat verdachte
- een maal die [slachtoffer 1] heeft bewogen om zijn, verdachtes, penis vast te pakken en vervolgens op en neer gaande bewegingen te maken (aftrekken) en
- een maal de penis van die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en vervolgens op en neergaande bewegingen heeft gemaakt (aftrekken).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
A.1
Namens de verdachte is ten verwere betoogd dat de verklaring van [slachtoffer 1] onvoldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te gebruiken. De inhoud van het rapport van professor dr. R. Bullens van 4 augustus 2008 vormt geen afdoende weerlegging van de kritiek die de verdediging heeft op de verklaring van [slachtoffer 1]; enerzijds omdat Bullens bepaalde onderdelen van het verweer juist ondersteunt, anderzijds omdat het rapport op onderdelen van de door de verdediging geleverde kritiek - bijvoorbeeld ten aanzien van de feitelijke onjuistheden en de persoonlijkheid van [slachtoffer 1] - geen antwoord althans geen bevredigend antwoord weet te geven.
A.2
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.
Professor dr. R. Bullens, hierna: Bullens, heeft in de onderhavige zaak op verzoek van de rechter-commissaris van de Rechtbank te ’s-Hertogenbosch onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van (onder andere) de verklaring die [slachtoffer 1] tijdens het studioverhoor van 29 augustus 2007 heeft afgelegd. Bullens heeft zijn bevindingen neergelegd in een onderzoeksverslag van 4 augustus 2008. Uit dit verslag kan het volgende worden afgeleid.
A.3
Bullens heeft eerst motivationele aspecten onderzocht, die duidelijk zouden kunnen maken of [slachtoffer 1] dan wel andere direct-betrokkenen motieven hebben om een valse of onware verklaring af te (laten) leggen. De aspecten die Bullens in zijn rapport bespreekt zijn de “disclosure” - het voor het eerst aan het licht komen van het (vermeende) seksueel misbruik -, de ontstaansgeschiedenis van [slachtoffer 1]s verklaring en de situatie of verhouding tussen [slachtoffer 1] en verdachte.
Voor wat betreft de “disclosure” constateert Bullens dat geen sprake is geweest van een spontane onthulling. [slachtoffer 1] heeft pas verklaard over ontuchtige handelingen van verdachte jegens hem, na - in ieder geval deels - gesloten, (bedekt) suggestieve vragen van zijn moeder.
Met betrekking tot de ontstaansgeschiedenis van de verklaring van [slachtoffer 1] overweegt Bullens dat er een periode van zeventien dagen is verlopen tussen zijn onthulling en het studioverhoor. Er kan in die periode contaminatie van werkelijke en niet-werkelijke feiten hebben plaatsgevonden. Die contaminatie kan ook in de periode voorafgaand aan de onthulling zijn ontstaan door gesloten en (bedekt) suggestieve bevraging door zijn moeder en/of doordat [slachtoffer 1] mogelijk een gesprek tussen zijn moeder en haar vriendin heeft opgevangen over eventueel seksueel misbruik door verdachte.
Bullens concludeert echter dat de waarschijnlijkheid van contaminatie als gering moet worden ingeschat. Bullens komt tot die conclusie, omdat de verklaring van [slachtoffer 1] geen incrementeel (uitdijend) karakter draagt.
Bullens spreekt dan over de - naar zijn deskundig oordeel blijkbaar beperkte - mate waarin de verklaring van [slachtoffer 1] tegenover zijn moeder afwijkt van de verklaring die hij later tijdens het studioverhoor aflegt. Immers overweegt Bullens in zijn rapport:
“De ouders zelf hebben via de politie een vermoeden gekregen dat er iets niet in de haak was; naar aanleiding daarvan zijn zij aan hun kinderen vragen gaan stellen. Vanuit de emotie van het moment is het voorstelbaar dat ouders daarbij gesloten (bedekt) suggestieve vragen aan hun kinderen zijn gaan stellen. Om die reden is het van belang om vast te stellen in hoeverre er een discrepantie bestaat tussen hetgeen de jongens initieel tegenover de ouders hebben verklaard, en hetgeen zij tijdens de studioverhoren hebben verklaard. Bij alle jongens kan worden vastgesteld dat zij in grote lijnen hetzelfde verhaal zijn blijven vertellen, en hun verklaring derhalve geen incrementeel karakter draagt.”
Opgemerkt zij nu reeds dat het hof begrijpt dat Bullens de verklaring van [slachtoffer 1] tijdens het studioverhoor heeft afgezet tegen de zaakinhoudelijke verklaring van [slachtoffer 1] tegenover zijn moeder en derhalve niet - zoals de raadsvrouw impliceert - tegenover de aanvankelijke verklaring van [slachtoffer 1] dat er niets gebeurd zou zijn.
Bullens overweegt met betrekking tot de motivationele aspecten ten slotte dat uit de situatie of verhouding tussen [slachtoffer 1] en verdachte geen motieven voor het afleggen van een valse of onware verklaring naar voren komen. Hij wijst er daarbij op dat verdachte bij geen van de betrokken minderjarigen in negatief daglicht stond. In bijlage 5 overweegt Bullens meer specifiek ten aanzien van [slachtoffer 1]: “Er is in enige mate sprake van dat [slachtoffer 1] [verdachte] ‘ontziet’ door te vertellen dat [verdachte] - naast een pedofiel - ook heel aardig is […]”.
A.4
Met betrekking tot het verloop van het studioverhoor van [slachtoffer 1] komt Bullens tot de conclusie dat het - op enkele onvolkomenheden na - op goede wijze is afgenomen.
A.5
Over [slachtoffer 1]s opstelling tijdens het verhoor stelt Bullens dat [slachtoffer 1] op open wijze lijkt aan te geven als hij een vraag niet begrijpt of iets niet weet en dat hij de verhoorder enkele keren verbetert. Voorts constateert Bullens dat [slachtoffer 1] zijn verhaal met passende gebaren ondersteunt. Bullens noemt in bijlage 5 specifiek een openende beweging als [slachtoffer 1] verklaart over het open zijn van zijn badjas en een op- en neergaande beweging met de rechterhand als [slachtoffer 1] verklaart over de ontuchtige handelingen.
A.6
Over de inhoud van de verklaring van [slachtoffer 1] rapporteert Bullens onder meer het volgende.
“De verklaring van [slachtoffer 1] bevat voldoende ‘ongestructureerde productie’ en hij lijkt zijn verhaal op elk moment te kunnen oppakken. De contextuele inbedding van hetgeen hij verklaart, is voldoende. [slachtoffer 1] verbetert zichzelf verschillende keren spontaan en geeft het aan wanneer hij iets niet begrijpt of iets niet meer weet.
[slachtoffer 1] weet voldoende intieme details te geven over de wijze waarop [verdachte] en hijzelf elkaars piemel zouden hebben vastgepakt.”
A.7
Het hof constateert met de raadsvrouwe dat Bullens onderkent dat er ook aspecten zijn die afbreuk zouden kunnen doen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1]. Zo overweegt Bullens dat er enige aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van druk vanuit [slachtoffer 1]s moeder om te verklaren over het seksuele misbruik en benoemt hij het risico van contaminatie van werkelijke en niet-werkelijke feiten. Bullens overweegt ook dat met betrekking tot [slachtoffer 1] geen melding is gemaakt van zogenaamde ‘soft signs’ die kunnen worden beoordeeld als mogelijke signalen van seksueel misbruik. Voorts constateert Bullens enkele opmerkelijkheden en inconsistenties in [slachtoffer 1]s verklaring.
A.8
De door Bullens onderkende aspecten hebben er echter niet toe geleid dat hij op enig moment in zijn verslag de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] daadwerkelijk in twijfel trekt. In plaats daarvan stelt hij tegenover die punten - naar zijn deskundig oordeel blijkbaar sterkere - aanwijzingen voor de betrouwbaarheid van de verklaring. Zo overweegt Bullens geen motief te hebben kunnen ontwaren voor [slachtoffer 1] om een valse of onware verklaring af te leggen, is hij van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] geen incrementeel karakter draagt en concludeert hij dat het studioverhoor op goede wijze is afgenomen. Voorts overweegt Bullens dat [slachtoffer 1] voldoende intieme details weet te geven over de ontuchtige handelingen.
Het hof overweegt daarbij dat de intieme details juist betrekking hebben op de kern van het verwijt dat verdachte wordt gemaakt, namelijk het aftrekken van elkaar.
A.9
Bij het voorgaande dient te worden opgemerkt dat Bullens op de hoogte was van de persoonlijke problematiek van [slachtoffer 1]. Hij heeft er in zijn verslag ook enkele keren aan gerefereerd. De persoonlijke problematiek heeft Bullens echter niet tot andere inzichten gebracht over de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1].
A.10
Gelet op al het voorgaande is het hof, anders dan de raadsvrouwe, van oordeel dat aan het verslag van Bullens voldoende aanwijzingen zijn te ontlenen om de verklaring van [slachtoffer 1] als betrouwbaar aan te merken.
De kritische kantekeningen van de raadsvrouwe waarin zij haar twijfels uit over de overwegingen van Bullens, brengen het hof niet tot een ander oordeel. In de door de raadsvrouw aangevoerde kritiek op de onderzoeksmethode van Bullens ziet het hof evenmin aanleiding de inhoud van het verslag terzijde te stellen.
A.11
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
B.1
Namens de verdachte is voorts ten verweer betoogd dat ondersteunend bewijs voor de verklaring van [slachtoffer 1] ontbreekt, zodat niet voldaan is aan het in artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde wettelijk bewijsminimum voor een bewezenverklaring van feit 5.
B.2
Het hof overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende.
Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Voor het bewijs kan derhalve niet worden volstaan met de verklaring van [slachtoffer 1] en eventuele verklaringen van derden die slechts weergeven wat [slachtoffer 1] hen heeft verteld. Voor de verklaring van [slachtoffer 1] is steunbewijs nodig dat in een betekenisvolle betrekking tot het ten laste gelegde feit staat.
B.3
Het hof ziet als steunbewijs in de eerste plaats de verklaring van verdachte zelf dat [slachtoffer 1] in de ten laste gelegde periode bij hem heeft gelogeerd en dat hij en [slachtoffer 1] alstoen op enig moment slechts in een badjas waren gekleed.
B.4
Voorts kent het hof betekenis toe aan de - met uitzondering van de strafoplegging - onherroepelijk geworden veroordeling van de verdachte ter zake van ontuchtige handelingen, gepleegd met [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. Het hof heeft daarbij in het bijzonder acht geslagen op de volgende overeenkomsten met de voorliggende strafzaak:
- de ten laste gelegde periode, namelijk 1 augustus 2006 tot en met 23 juni 2007,
- de leeftijd van de slachtoffers, namelijk tussen de 12 en 16 jaar, en
- de aard van de ontuchtige handelingen, immers heeft verdachte in alle gevallen de penis van het slachtoffer vastgepakt en op en neer gaande bewegingen gemaakt.
Bovendien heeft verdachte [slachtoffer 2] net als [slachtoffer 1] ertoe bewogen zijn, verdachtes, penis vast te pakken en op en neer gaande bewegingen te maken.
B.5
Aldus voldoende steunbewijs aanwezig achtend verwerpt het hof het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
A.
Het hof dient een straf te bepalen voor het onder 5. bewezenverklaarde alsmede voor het in eerste aanleg onder 1. subsidiair, 2. primair en 3. subsidiair tenlastegelegde, zoals door dit gerechtshof bij arrest van 22 juni 2009 bewezenverklaard.
De rechter in eerste aanleg heeft het onder 1. subsidiair, 2. primair en 3. subsidiair en 5 tenlastegelegde bewezenverklaard en de verdachte te dier zake veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren en de bijzondere voorwaarde dat - kort gezegd - verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de Reclassering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van de feiten onder 1. subsidiair, 2. primair en 3. subsidiair en 5. zal veroordelen tot en gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 5 jaren, met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
Namens de verdachte is betoogd dat de nadelige gevolgen die verdachte sedert zijn invrijheidstelling heeft ondervonden van deze strafzaak (die er - kort gezegd - in zijn visie in bestaan dat hij vogelvrij is en feitelijk levenslang heeft gekregen) te compenseren door te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden en derhalve af te zien van het opleggen van een voorwaardelijke straf. Subsidiair is betoogd dat het opleggen van een bijzondere voorwaarde in de vorm van reclasseringstoezicht achterwege dient te blijven. Uiterst subsidiair is nog het verzoek gedaan om bij tussenarrest het onderzoek te heropenen en de reclassering opdracht te geven om te onderzoeken of begeleiding van verdachte mogelijk is.
Het hof overweegt ten aanzien van de strafoplegging als volgt.
B.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van de bewezen verklaarde feiten in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat verdachte de lichamelijke integriteit van vier jonge jongens ernstig heeft aangetast;
- de omstandigheid dat die jongens vanwege hun jeugdige leeftijd weinig weerbaar waren en verdachte misbruik heeft gemaakt van het door hen in hem gestelde vertrouwen.
C.
Het hof zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Voor compensatie van de gestelde nadelige gevolgen van deze strafzaak op de wijze als door de raadsvrouwe bepleit, ziet het hof geen aanleiding. Die nadelen heeft verdachte over zichzelf afgeroepen door het begaan van de hiervoor onder A vermelde strafbare feiten en geeft dan ook geen aanleiding tot strafmitigering.
D.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 6 april 2010 blijkt dat verdachte in 1988 tot gevangenisstraf is veroordeeld wegens het “Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd”. Thans heeft verdachte zich wederom schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een viertal jongens.
Hoewel er bijna 20 jaren verstreken zijn tussen de veroordeling in 1988 en de periode waarin de thans aan de orde zijnde ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden, volgt uit dit een en ander dat verdachte niet alleen niet in staat is gebleken zijn grensoverschrijdende gevoelens voor jonge jongens te bedwingen, maar ook dat hij aan deze gevoelens uiting geeft door het verrichten van seksuele handelingen met die jongens. Dit leidt er toe dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meerdere personen. Dat vindt bevestiging in de schriftelijke verklaring van verdachte zelf van september 2007 waarin hij stelt:
“Het verbaast mij dat ik 20 jaar lang met kinderen kontakt heb gehad (zowel beroepshalve als privé) zonder ook maar enig probleem op dit gebied te ervaren. Ik was er van overtuigd dat mij dit niet meer zou overkomen. (…) Het lijkt mij dringend noodzakelijk om nu psychische hulp te gaan zoeken. Om te voorkomen dat dit zich nogmaals voordoet zal mijn manier van omgaan met kinderen moeten veranderen. Zodat ik niet opnieuw in deze situatie terecht kom. WAT er is misgegaan weet ik wel, nu het antwoord nog op de vraag HOE het zover heeft kunnen komen na 20 jaar!”
Welke factoren van belang kunnen zijn voor de kans op herhaling kan het hof niet vaststellen, omdat verdachte geweigerd heeft zijn medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een psychiatrisch onderzoek door dr. E.D.M. Masthoff en ook aan een onderzoek naar zijn geestvermogens door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, Locatie Pieter Baan Centrum. Uit laatstgenoemd onderzoek blijkt overigens wel dat verdachte het strafwaardige van zijn handelen niet (geheel) inziet. Psycholoog J.B. Seinen relateert:
“Als ik hem vervolgens vraag waarom hij weigert aan het onderzoek mee te werken, antwoordt hij verontwaardigd: “Hoe zou u het vinden om zo lang onterecht vast te zitten!” Betr. vertelt dat hij zelf vindt dat hij weliswaar “wat” heeft gedaan, “niet helemaal onschuldig”is, maar dat er “van alles is opgeblazen”en dat hij nu al veel langer vastzit dan de duur van de straf die hij zou kunnen krijgen voor de ten laste gelegde feiten.”
Het is dan ook noodzakelijk dat toezicht en controle op het gedrag van verdachte kan worden uitgeoefend. Het laten plaatsvinden van dat toezicht en die controle op vrijwillige basis - zoals namens de verdachte bepleit - acht het hof het hierboven overwogene in aanmerking nemend niet toereikend om de kans op herhaling terug te dringen.
Aan de stelling van de raadsvrouwe dat toezicht niet kan worden opgelegd omdat verdachte niet over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt, hetgeen mee zou brengen dat begeleiding niet mogelijk is, gaat het hof voorbij. Immers in een brief van Reclassering Nederland d.d. 2 juni 2010 wordt een concreet plan van aanpak geschetst voor het thans reeds op vrijwillige basis opstarten van reclasseringscontact, vooruitlopend op de invulling van een door de rechter op te leggen reclasseringstoezicht. Niet valt in te zien waarom vrijwillig reclasseringscontact thans wel mogelijk zou zijn en verplicht reclasseringstoezicht niet. Ook nu beschikt verdachte immers niet over een vaste woon- of verblijfplaats.
Voor het door de raadsvrouwe bepleite heropenen van het onderzoek bij tussenarrest teneinde de reclassering opdracht te geven om te onderzoeken of begeleiding van verdachte mogelijk is ziet het hof gezien het even-overwogene geen noodzaak aanwezig. Het acht zich namelijk voldoende geïnformeerd.
Het hof zal gelet op al het vorenstaande de proeftijd vaststellen op een periode van 5 jaren en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof, rechtdoende op het hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte voor het bewezenverklaarde alsmede voor het in eerste aanleg onder 1. subsidiair, 2. primair en 3. subsidiair tenlastegelegde, door dit gerechtshof bij arrest van 22 juni 2009 bewezenverklaard en gekwalificeerd als:
ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 3 subsidiair, telkens:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
ten aanzien van feit 2 primair:
Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 9 (negen) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 5 (vijf) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van Reclassering Nederland en zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen, door deze instelling te geven in het reclasseringsbelang van verdachte.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. H.D. Bergkotte en mr. J.G. Sillevis Smitt,
in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof, griffier,
en op 29 juni 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.G. Sillevis Smitt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.