ECLI:NL:HR:2010:BL1454
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Vaststelling betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en rente na conservatoir beslag
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de Hoge Raad zich heeft gebogen over de vraag hoe de betalingsverplichting ter ontneming van dit voordeel moet worden vastgesteld. De betrokkene, geboren in 1962, had een betalingsverplichting opgelegd gekregen die was gebaseerd op bedragen in verschillende valuta, waaronder Nederlandse guldens, Franse francs en Amerikaanse dollars. De Hoge Raad oordeelde dat de betalingsverplichting, net als andere vermogenssancties, moet worden uitgedrukt in wettig Nederlands betaalmiddel, te weten euro's. Dit is van belang om te waarborgen dat er geen misverstanden bestaan over de hoogte van de betalingsverplichting en om inzicht te geven in de matigingsbevoegdheid van de rechter.
Daarnaast heeft de Hoge Raad zich uitgesproken over de rente die is opgebouwd na het leggen van conservatoir beslag op de inbeslaggenomen geldbedragen. Het Hof had geoordeeld dat deze rente als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden aangemerkt, en de Hoge Raad bevestigde dat dit oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof om opnieuw te worden berecht en afgedaan, waarbij de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting in euro's moet worden vastgesteld.