ECLI:NL:HR:2010:BK7050
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de hoogte van het terug te betalen bedrag in ontnemingszaak met betrekking tot redelijke termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 februari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1974 is geboren en woonachtig is in [woonplaats]. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, dat op 7 september 2007 een verplichting tot betaling aan de staat heeft opgelegd. De raadsman van de betrokkene, mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, hebben middelen van cassatie voorgesteld, waarbij onder andere is ingegaan op de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van het terug te betalen bedrag.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er specifieke omstandigheden zijn die in ontnemingszaken kunnen meebrengen dat meer dan twee jaren kunnen verstrijken zonder dat van een overschrijding van de redelijke termijn kan worden gesproken. De enkele opmerking van de raadsman over de redelijke termijn was voor het Hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 180.136,- naar € 175.136,-.
De Hoge Raad heeft de overige middelen van de betrokkene verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven.