3.2. Het Hof heeft een ter terechtzitting gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat de behandeling van de ontnemingszaak niet binnen een redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM heeft plaatsgevonden en het daaraan gekoppelde verzoek van de raadsman tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie dan wel compensatie door vermindering van het ontnemingsbedrag overweegt het hof als volgt.
Omtrent het verloop van de procedure, voor zover van belang, is het volgende aannemelijk geworden.
- Op 25 en 26 mei 1998 is op vordering van de officier van justitie, na verkregen machtiging van de rechter-commissaris ten laste van veroordeelde conservatoir beslag gelegd ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering tot een bedrag van
maximaal 2 miljoen gulden. Op 22 juni 1998 is door de rechter-commissaris machtiging verleend tot verhoging van laatstgenoemd bedrag tot 5 miljoen gulden. Het hof gaat ervan uit dat veroordeelde op het moment dat dit beslag werd gelegd daarvan kennis heeft gekregen. Gelet op de hoogte van het in beslaggenomen bedrag en het feit dat het betreft een specifiek op voordeelsontneming gerichte beslaglegging, is het hof van oordeel dat de beslaglegging op 25 en 26 mei 1998 moet worden aangemerkt als een handeling waaraan veroordeelde in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig gemaakt zou worden;
- tijdens de terechtzitting op tegenspraak van de hoofdzaak, hierna ook wel te noemen strafzaak, in eerste aanleg op 21 januari 1999 heeft de officier van justitie voorafgaand aan zijn requisitoir zijn voornemen kenbaar gemaakt een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e Wetboek van Strafrecht in de zaak aanhangig te zullen maken;
- op 8 februari 1999 heeft de rechtbank in de strafzaak uitspraak gedaan.
- Door veroordeelde is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld en op 5 januari 2000 is in de strafzaak door het hof arrest gewezen;
- op 31 oktober 2000 is de ontnemingsvordering aan veroordeelde in persoon betekend; het financieel rapport is na de beslissing in de strafzaak in hoger beroep op 6 november 2000 afgerond en ter beschikking gesteld aan de verdediging;
- ter terechtzitting op tegenspraak van 1 december 2000 is een schriftelijke ronde gelast en de zaak aangehouden tot de terechtzitting van 24 april 2001. Op de terechtzitting van 24 april 2001 is de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van twee getuigen op verzoek van de verdediging. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 november 2002 is in de tussenliggende periode uitgebreid tevergeefs gepoogd de getuige [getuige 1] te horen. Deze bleek evenwel onvindbaar te zijn. De andere getuige is wel gehoord door de rechter commissaris. Op 26 november 2002 is de zaak inhoudelijk behandeld en heeft de voorzitter het onderzoek in de ontnemingszaak gesloten en bepaald dat de uitspraak zal plaatsvinden op 17 december 2002.
- op 17 december 2002 heeft de rechtbank in de ontnemingszaak uitspraak gedaan;
- op 18 december 2002 heeft de veroordeelde en op 24 december 2002 heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld;
- op 31 juli 2003 zijn de stukken ingekomen ter griffie van het hof;
- ter terechtzitting op tegenspraak van 26 november 2003 is een schriftelijke ronde gelast en is de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor getuigenverhoor op verzoek van de verdediging. Op 10 mei 2004 is het onderzoek ter terechtzitting aangehouden voor het vervolg van de schriftelijke ronde en is de zaak op verzoek van de verdediging opnieuw verwezen naar de rechter-commissaris voor het alsnog horen van de getuige [getuige 1], die opnieuw onvindbaar bleek te zijn. Op 20 september 2004 is de behandeling ter terechtzitting opnieuw aangehouden, dit in verband met de wenselijkheid de onderhavige zaak gelijktijdig te behandelen met de ontnemingsvorderingen in hoger beroep tegen de andere veroordeelden in hetzelfde feitencomplex. Tevens is de zaak naar de rechter-commissaris verwezen voor het horen van de getuige [getuige 1], die ook na de tweede aanhouding nog niet was gehoord. De getuige is op 8 november 2004 door de rechter-commissaris gehoord. Tijdens de terechtzitting van 6 december 2004 heeft de voorzitter het onderzoek in de ontnemingszaak gesloten en bepaald dat de uitspraak zal plaatsvinden op 22 december 2004.