ECLI:NL:HR:2010:BK4935
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Erkenning van een minderjarig kind en rechtsmacht van de Nederlandse rechter
In deze zaak heeft de vrouw op 1 maart 2004 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Arnhem, waarin zij verzocht om te verklaren dat de erkenning van haar minderjarige kind, gedaan door de man op 11 oktober 2003 te Straatsburg, nietig is. De man heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van het kind. De rechtbank heeft op 15 juni 2004 een curator benoemd en de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen. Na het uitbrengen van rapport en advies heeft de rechtbank op 30 juni 2005 toestemming verleend voor de erkenning door de man, maar het verzoek van de man om erkenning werd afgewezen.
De vrouw heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. De curator heeft in zijn verweerschrift tevens incidenteel appelschrift ingediend, waarin hij verzocht om de erkenning nietig te verklaren. Het hof heeft op 9 september 2008 de beschikking van de rechtbank vernietigd en verklaard dat de erkenning door de man nietig is, en het verzoek van de man om toestemming voor erkenning afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft de man cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten in de cassatie niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nodig is, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de man verworpen.