In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van een kind door een man met onbekende nationaliteit. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is alleen belast met het gezag over het kind, dat eveneens de Nigeriaanse nationaliteit heeft. De man, verweerder in hoger beroep, heeft verzocht om vervangende toestemming tot erkenning van het kind. De rechtbank Gelderland had eerder deze toestemming verleend, maar de vrouw is hiertegen in hoger beroep gegaan.
Het hof heeft in zijn overwegingen de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld aan de hand van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof concludeert dat de Nederlandse rechter bevoegd is, omdat de man ten tijde van de indiening van het verzoekschrift in Nederland woonde. Vervolgens heeft het hof de toepasselijkheid van het recht onderzocht. Aangezien de nationaliteit van de man onbekend is, is Nederlands recht van toepassing op de erkenning. Voor de toestemming van de vrouw is Nigeriaans recht van toepassing, tenzij het Nigeriaanse recht de erkenning niet kent.
Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende informatie is om een definitieve beslissing te nemen en heeft de vrouw verzocht om aanvullende informatie te verstrekken over haar Nigeriaanse stam en de status van haar naturalisatieverzoek. Het hof heeft ook vragen geformuleerd voor de partijen, de bijzondere curator en het openbaar ministerie over de mogelijkheden van erkenning onder Nigeriaans recht. De beslissing is aangehouden, en er is een raadsheer-commissaris benoemd voor verdere begeleiding van de procedure.