ECLI:NL:HR:2010:BK3429
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van gevangenisstraf in plaats van taakstraf door de Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 januari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder door de politierechter te Rotterdam veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, met de voorwaarde dat hij zich gedurende een proeftijd van twee jaren niet schuldig zou maken aan een strafbaar feit. Echter, de verdachte heeft deze voorwaarde niet nageleefd, wat leidde tot een vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf. Het Hof heeft deze vordering toegewezen en gelast dat de verdachte een gevangenisstraf van twee weken zou ondergaan in plaats van de werkstraf.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, omdat de wet niet toestaat dat de rechter in plaats van een taakstraf een vrijheidsstraf oplegt. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte de gevangenisstraf had gelast en heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De Hoge Raad heeft ook opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, maar heeft besloten dat hieraan geen rechtsgevolg verbonden hoeft te worden.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor rechters om zich aan de wettelijke kaders te houden bij het opleggen van straffen en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van rechtszekerheid en rechtsbescherming voor verdachten. De zaak illustreert ook de procedurele aspecten van het cassatieberoep en de beoordeling van de rechtmatigheid van eerdere uitspraken.