ECLI:NL:RBZWB:2023:3434

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
02-240615-22 (hoofdzaak) en 02-027836-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met verminderd toerekeningsvatbaarheid en schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2023, staat de verdachte terecht voor poging tot doodslag op zijn ex-vriendin, gepleegd op 21 september 2022. De verdachte heeft tijdens een ruzie meerdere keren met een mes in het lichaam van het slachtoffer gestoken, wat leidde tot levensgevaarlijk letsel en een spoedoperatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig is en dat de verdachte strafbaar is, ondanks zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid door een verstandelijke ontwikkelingsstoornis. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling in een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA). De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die een schadevergoeding van € 32.422,61 vorderde, inclusief materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere taakstraf afgewezen, omdat dit de behandeling van de verdachte zou belemmeren. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de noodzaak voor behandeling van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02-240615-22 (hoofdzaak) en 02-027836-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 17 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Middelburg, locatie Torentijd, te Middelburg,
raadsman mr. M. Kalle, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 mei 2023, waarbij de officier van justitie mr. P. Kuipers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op
21 september 2022 heeft geprobeerd zijn ex-vriendin van het leven te beroven door haar meerdere keren te steken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte, de bekennende verklaring van verdachte en de medische informatie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft bekend dat hij aangeefster verschillende malen in de buik heeft gestoken. De verdediging heeft naar voren gebracht dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 21 september 2022 te Vlissingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer] meermalen met een mes in het lichaam
heeft gestoken (waarna een spoedoperatie noodzakelijk was),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, waarbij de bijzondere voorwaarden worden gesteld zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft in zijn eis rekening gehouden met het strafblad van verdachte, de verminderde toerekenbaarheid, de jonge leeftijd van verdachte, en zijn meewerkende houding en spijtbetuiging. De langere proeftijd biedt de mogelijkheid om de noodzakelijke begeleiding en behandeling langer te kunnen voortzetten, en dient ook het belang van de veiligheid van aangeefster.
De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd in verband met het recidivegevaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft erop gewezen dat verdachte er tijdens het plegen van het feit ‘niet helemaal bij’ was. Nadat hij besefte wat hij had gedaan heeft hij 112 gebeld, aangeefster geholpen en de deur voor de politie geopend. Verdachte is sinds het plegen van het feit zichzelf niet meer, hij realiseert zich elke dag dat hij het leven van aangeefster en hun zoontje heeft verwoest. Gelet hierop is de vraag of het strafdoel vergelding nog kan worden gediend door verdachte een langdurige gevangenisstraf op te leggen. Wat nu nodig is, is hulp en begeleiding voor langere tijd om het recidivegevaar te verkleinen. De verdediging heeft daarom verzocht om een zodanige onvoorwaardelijke straf op te leggen dat verdachte op zeer korte termijn kan worden behandeld, aansluitend aan zijn detentie, met daarbij een fors voorwaardelijk strafdeel. Omdat nu nog niet bekend is wanneer een behandelplaats beschikbaar is heeft de verdediging verzocht om het onderzoek later te sluiten dan wel na de sluiting op 4 mei 2023 te heropenen, zodat in de tussentijd een concrete plaatsingsdatum kan worden vastgesteld en de rechtbank hiermee in het vonnis rekening kan houden.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht de eis van de officier van justitie te matigen, met wel een hoog voorwaardelijk strafdeel. De verdediging kan instemmen met de dadelijke uitvoerbaarheid.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft tijdens een ruzie zijn ex-vriendin en moeder van hun zoontje verschillende keren in haar bovenlichaam gestoken, waardoor zij levensgevaarlijk gewond is geraakt. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een buitengewoon ernstig misdrijf. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar ook hun zoontje bijna zijn moeder ontnomen. Het zoontje van verdachte was erbij toen verdachte het slachtoffer mishandelde en stak. Het is algemeen bekend dat gebeurtenissen als hiervoor omschreven grote impact hebben op het slachtoffer, hetgeen ook is gebleken. Zij moest met spoed worden geopereerd wegens letsel aan haar lever, dunne darm en alvleesklier. Door complicaties bij het herstel van het litteken van de operatiewond is zij nog steeds onder medische behandeling. Uit de medische informatie komt naar voren dat de buikwand altijd pijnlijk zal blijven. Welke impact de gebeurtenissen hebben gehad op het zoontje is niet bekend, maar het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke gebeurtenissen een negatieve invloed kunnen hebben op de ontwikkeling van kinderen.
Uit het strafblad van verdachte komt naar voren dat hij drie keer eerder met justitie in aanraking is gekomen wegens geweldsdelicten, waarvan één keer heeft geleid tot een vonnis waarbij een voorwaardelijke taakstraf is opgelegd. De proeftijd van deze straf was nog niet voorbij toen hij het bewezenverklaarde feit pleegde. Van deze straf is voor verdachte kennelijk geen preventieve werking uitgegaan. De rechtbank zal hiermee bij de bepaling van de strafmaat in negatieve zin rekening houden.
Verdachte is onderzocht door [psycholoog] . Deze gedragsdeskundige heeft hierover gerapporteerd op 12 januari 2023. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat verdachte lijdt aan een matig ernstige verstandelijke ontwikkelingsstoornis, waardoor hij een onrijpe persoonlijkheid heeft. Ook beschikt hij niet over de emotieregulatievaardig-heden waarover een 22-jarige zonder deze problematiek beschikt. In wat meer complexe situaties verliest hij daardoor al snel het overzicht, wordt het hem zwart voor de ogen en reageert hij primair. In de situatie die speelde wist hij niet meer wat te doen en raakte hij overweldigd. De gedragsdeskundige heeft, gelet hierop, geadviseerd het feit verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
Het risico dat verdachte opnieuw agressief naar de moeder van zijn zoon zal reageren wordt door de gedragsdeskundige ingeschat als matig tot hoog. Er is behandeling van verdachte nodig en begeleiding van hen beiden in het omgaan met de ontstane situatie. Om het recidiverisico te verlagen zal verdachte behandeld moeten worden om zijn agressie- en emotieregulatievaardigheden en sociale vaardigheden te vergroten. Omdat verdachte problemen heeft op alle leefgebieden en om ervoor te zorgen dat hij zich volledig op zijn behandeling kan concentreren zal deze behandeling klinisch moeten starten. Gedacht wordt aan een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) met expertise op het gebied van mensen met een verstandelijke beperking. Deze klinische behandeling zal gevolgd moeten worden door een langdurige fase van beschermd wonen, aldus de gedragsdeskundige. Zij heeft geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij de beschreven behandeling als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd. De reclassering zal toezicht moeten houden op de voortgang van de behandeling.
De rechtbank neemt de conclusie van de gedragsdeskundige met betrekking tot de toerekenbaarheid van het feit aan verdachte over. De rechtbank is van oordeel dat het feit verminderd aan verdachte toegerekend kan worden.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het adviesrapport van Reclassering Nederland van 11 april 2023 waarin onder meer naar voren is gebracht dat risicofactoren gezien worden op het gebied van partnerrelatie, financiën en psychosociaal functioneren. Verdachte beschikt niet over huisvesting, inkomsten of een dagbesteding. De reclassering sluit zich aan bij het advies van de gedragsdeskundige. Verdachte is gemotiveerd om mee te werken aan de geadviseerde behandeling. Het risico op recidive en letselschade wordt ingeschat als hoog. Het risico op het onttrekken aan voorwaarden is als laag ingeschat.
De reclassering heeft geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen waarbij als bijzondere voorwaarden worden gesteld een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling, te weten een FPA. Daarbij is de dadelijke uitvoerbaarheid geadviseerd omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is, en omdat het belangrijk is dat verdachte direct na detentie kan doorstromen naar een FPA.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit en het strafblad van verdachte, een gevangenisstraf van enkele jaren het uitgangspunt is. Andere factoren die negatief meewegen in de bepaling van de strafmaat zijn de omstandigheid dat verdachte het feit heeft gepleegd in de aanwezigheid van zijn zoontje, en de blijvende gevolgen van verdachtes handelen voor het slachtoffer. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van de voorlopige hechtenis van verdachte, zoals voorgesteld door de verdediging, doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan al deze factoren. De rechtbank wijst het verzoek van de verdediging om het onderzoek later te sluiten of na de sluiting op
4 mei 2023 te heropenen daarom af.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met de verminderde toerekenbaarheid van verdachte, zijn meewerkende houding waarmee hij verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen, en het feit dat hij excuses heeft aangeboden, waarin hij oprecht overkomt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
30 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. De rechtbank zal een deel van die straf, te weten 12 maanden, voorwaardelijk opleggen om hieraan de door de gedragsdeskundige en de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden. De rechtbank acht het gelet op het rapport van de gedragsdeskundige noodzakelijk dat verdachte de geadviseerde klinische behandeling in een FPA volgt om het voornamelijk als hoog ingeschatte recidiverisico te verlagen, waarbij contact met de reclassering noodzakelijk zal zijn om de voortgang van de klinische behandeling en de vormgeving van het vervolgtraject uit te voeren. Omdat naast de klinische behandeling een langdurige fase van beschermd wonen wordt geadviseerd is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde proeftijd van drie jaar nodig is om verdachte een gedegen behandeling te laten volgen en een vervolgtraject te organiseren.
Gelet op de adviezen van de gedragsdeskundige en de reclassering, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 31.264,61, waarvan € 6.264,61 materiële schade en € 25.000,- immateriële schade. Ter terechtzitting is de vordering aangevuld met bijkomende kosten tot een bedrag van € 1.417,80 aan materiële schade. Deze bijkomende schade hangt samen met een aanstaande ziekenhuisopname vanwege een operatie aan de buik van de benadeelde partij in verband met de complicaties aan het litteken van de operatiewond. De opgevoerde schade bestaat uit:
  • liggeld voor de duur van de opname, te weten drie dagen à 35 euro = € 105,-
  • in verband met deze ziekenhuisopname te maken reiskosten van € 154,80 ( [reisroute] , 2x 228 kilometer, € 0,30 per kilometer)
  • huishoudelijke hulp nodig na de ziekenhuisopname, waarbij sprake zal zijn van lichte tot matige beperkingen voor een periode van zes weken à € 193 = € 1.158,-.
De verdediging heeft een aantal posten van de vordering betwist.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Ten aanzien van de betwiste posten overweegt de rechtbank als volgt:
- de televisie:
Het bewezenverklaarde steekincident vormde het sluitstuk van een geweldsuitbarsting van verdachte die begon in de woning en eindigde in de tuin. In de woning heeft verdachte de benadeelde partij volgens haar aangifte eerst aangevallen, waarbij hij haar heeft geslagen en haar keel heeft dichtgeknepen. Hierbij is door verdachtes toedoen de televisie van de benadeelde partij beschadigd. Omdat de televisie beschadigd is geraakt tijdens dezelfde geweldsuitbarsting die ook heeft geleid tot het steekincident is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat er voldoende rechtstreeks verband is tussen het bewezenverklaarde feit en de opgevoerde schade. Dit deel van de vordering kan daarom worden toegewezen.
- huishoudelijke hulp:
De ter onderbouwing van deze schadepost aangehaalde richtlijn is duidelijk over de gevallen waarin op deze richtlijn een beroep kan worden gedaan, welke zorg door wie eronder valt, en welke bedragen samenhangen met welke mate van beperkingen. De vordering is op dit punt, ook waar het de bijkomende kosten betreft, naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. Deze schadepost is door de verdediging onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank zal de gevorderde schade die ziet op huishoudelijke hulp toewijzen.
- kleding:
De rechtbank is van oordeel dat deze post schade betreft die rechtstreeks voortkomt uit het bewezenverklaarde feit. Hoewel deze schadepost niet met aankoopbonnen is onderbouwd komt het gevorderde bedrag de rechtbank billijk voor, zodat de rechtbank ook deze schade zal toewijzen.
- immateriële schade:
De vordering voor immateriële schade is uitgebreid onderbouwd met medische informatie, waaruit de ernst van het letsel, maar ook de complicaties na de operatie duidelijk naar voren komen. Dat op dit moment nog geen eindsituatie is bereikt, onderstreept de ernst van de toegebrachte schade. De vordering is verder onderbouwd met twee soortgelijke zaken, waarin bedragen voor immateriële schade zijn toegewezen die rond het gevorderde bedrag liggen. In deze zaken was eveneens sprake van steekletsel, beschadiging van inwendige organen, ziekenhuisopname, operatief ingrijpen, groot lijvend litteken op de buik, langdurig herstel en restschade.
Gelet op deze onderbouwing is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schade billijk is.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank gelet op het voorgaande in zijn geheel toewijsbaar, inclusief de gevorderde bijkomende kosten, te weten tot een bedrag van € 32.422,61, waarvan € 7.422,61 materiële schade en € 25.000,- immateriële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Het schadebedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 21 september 2022 tot aan de dag der voldoening. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank ziet geen grond om bij de bepaling van het aantal dagen gijzeling af te wijken van de hiervoor geldende normen.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 24 uur taakstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 8 april 2022 ten uitvoer zal worden gelegd. Hij heeft verzocht de werkstraf om te zetten in een gevangenisstraf van twaalf dagen.
De verdediging heeft verzocht de proeftijd te verlengen. Het uitvoeren van een werkstraf of een langere detentie zouden een snelle doorstroming naar een FPA belemmeren.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging in beginsel worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten. De rechtbank overweegt hiertoe allereerst dat omzetting van de taakstraf in een gevangenisstraf, zoals de officier van justitie heeft voorgesteld, niet mogelijk is nu de wet die mogelijkheid niet kent (ECLI:NL:HR:2010:BK3429).Verder zou toewijzing van de vordering erop neerkomen dat verdachte na de bij dit vonnis opgelegde gevangenisstraf, en na de klinische behandeling, over meer dan een jaar vanaf nu nog de werkstraf zou moeten verrichten. Dat op zichzelf acht de rechtbank al onwenselijk, maar verdachte zal zich na de klinische behandeling ook moeten richten op het vervolgtraject. De uitvoering van de werkstraf kan dit doorkruisen, terwijl de rechtbank het belang van een succesvol vervolgtraject groter acht dan het uitvoeren van de werkstraf. Verlenging van de proeftijd acht de rechtbank, gelet op de op te leggen straf, evenmin van toegevoegde waarde. Vanwege het voorgaande acht de rechtbank een toewijzing van de vordering niet opportuun, zodat zij deze af zal wijzen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Poging tot doodslag;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden, waarvan
12 (twaalf) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de behandelaars van verdachte in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten opnemen in Forensisch Psychiatrische Afdeling Fivoor te Utrecht, of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 32.422,61 (tweëendertigduizend vierhonderdtweeëntwintig euro en eenenzestig cent) waarvan € 7.422,61 (zevenduizend vierhonderdtweeëntwintig euro en eenenzestig cent) aan materiële schade en € 25.000 (vijfentwintigduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 21 september 2022 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer]
, € 31.264,61 (eenendertigduizend tweehonderdvierenzestig euro en eenenzestig cent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 21 september 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. J. Bergen en
mr. P.W.G. de Beer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 mei 2023.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.