ECLI:NL:RBROT:2020:8038

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
10/650136-19 / TUL VV: 01/265341-16, 10/065230-18 en 01/845609-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vijf jaar gevangenisstraf voor medeplegen van woningoverval bij familieleden van ex-partner met nadere bewijsoverweging over (stem)herkenningen en zendmastgegevens

Op 8 september 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een woningoverval op 10 oktober 2019. De overval vond plaats in Rotterdam en was gericht op de woning van familieleden van de ex-partner van de verdachte. Tijdens de overval werden de slachtoffers, een moeder en haar zoon, met geweld bedreigd en mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, de woning binnendrongen en de slachtoffers onder dwang om geld en sieraden vroegen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers, die de verdachte aan zijn stem en postuur herkenden, als bewijs gebruikt, ondanks de verdediging die de betrouwbaarheid van deze herkenningen betwistte. De rechtbank oordeelde dat de herkenningen in de context van de relatie tussen de verdachte en de slachtoffers betrouwbaar waren. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, waarbij de rechtbank ook rekening hield met eerdere veroordelingen van de verdachte. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen toegewezen, met uitzondering van de omzetting van een taakstraf in een gevangenisstraf, wat in strijd met de wet zou zijn. De uitspraak benadrukt de ernst van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en de gevolgen van de overval voor hen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/650136-19
Parketnummers vorderingen TUL VV: 01/265341-16, 10/065230-18 en 01/845609-18
Datum uitspraak: 8 september 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen in Nederland,
volgens zijn eigen verklaring ter zitting wonende aan de [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] , [land verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. J.P.R. Broers, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 augustus 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, met aftrek van voorarrest;
  • toewijzing van de vorderingen tenuitvoerlegging van:
- de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 weken in de zaak met parketnummer 01/265341-16;
- de voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 120 uren in de zaak met parketnummer 10/065230-18 en
- het voorwaardelijke gedeelte van 36 dagen in de zaak onder parketnummer
01/845609-18.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
In de avond van 10 oktober 2019 zijn de aangeefster [naam slachtoffer 1] en haar zoon [naam slachtoffer 2] , in hun woning aan de [adres delict] te Rotterdam overvallen door twee mannen. Nadat deze met geweld de woning waren binnengedrongen, vroegen zij om geld en sieraden. Daarbij werden beide aangevers bedreigd met geweld en is er ook geweld tegen hen gebruikt. De woning is doorzocht. Nadat de mannen de aangevers hadden bestolen en opgesloten in een slaapkamer, hebben zij de woning verlaten.
De aangever [naam slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij één van de daders heeft herkend aan zijn stem en zijn postuur. Dat zou zijn ex-zwager, [naam verdachte] , zijn. Ook de aangeefster [naam slachtoffer 1] verklaart hem aan zijn stem en postuur te herkennen.
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De (stem)herkenningen van de verdachte door de aangevers dienen van het bewijs te worden uitgesloten, omdat deze onbetrouwbaar zijn. [naam slachtoffer 2] heeft namelijk niet al in het allereerste contact met de politie, maar pas in zijn aangifte verklaard dat hij de stem van zijn ex-zwager [naam verdachte] voor honderd procent heeft herkend en dat die een van de overvallers is geweest. De aangeefster [naam slachtoffer 1] spreekt ook over stemherkenning, maar pas nadat zij [naam slachtoffer 2] dat heeft horen zeggen. Bovendien is de beschrijving van het postuur van de verdachte niet voldoende onderscheidend. Twijfels over de herkenning door de aangever [naam slachtoffer 2] zijn er ook, omdat hij de verdachte jaren geleden voor het laatst heeft gezien. Aangezien ook de zendmastgegevens geen bewijs kunnen vormen voor de aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict en hij elke betrokkenheid bij deze woningoverval ontkent, dient de verdachte wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs te worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt de verweren.
Bij de beoordeling van herkenningen staat voorop dat de bepaling van de waarde en betekenis ervan in een bredere context plaatsvindt. Uit het dossier komt naar voren dat de verdachte al sinds vele jaren een (knipperlicht)relatie heeft met [naam dochter aangeefster] , dochter van aangeefster [naam slachtoffer 1] en zus van aangever [naam slachtoffer 2] en dat verdachte en aangevers elkaar kennen.
De rechtbank zal de herkenning door aangeefster [naam slachtoffer 1] niet voor het bewijs bezigen, zodat het daarop betrekking hebbende verweer geen bespreking behoeft.
In hetgeen de raadsman over de herkenning van verdachte door aangever [naam slachtoffer 2] heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid daarvan. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [naam verbalisant] (blz. 5 dossier), die kort na de melding ter plaatse was, volgt dat [naam slachtoffer 2] bij zijn eerste gesprek met die verbalisant reeds heeft verklaard dat hij de verdachte aan zijn postuur en zijn stem herkende. Dat hij de verdachte enige tijd niet zouden hebben gezien, doet aan de bewijswaarde van de herkenning niet af.
Bovendien staat de herkenning niet op zichzelf. Een van de daders heeft tijdens de overval geroepen: “ [naam zoon dochter aangeefster] weet dat er geld en sieraden zijn.” Dit wijst op specifieke kennis van de overvallers over goederen aanwezig in de woning. Dit laatste spoort met de verklaring van [naam dochter aangeefster] , de ex-vriendin van verdachte. Zij heeft verklaard dat de verdachte weet dat haar zoon [naam zoon dochter aangeefster] over geld beschikt, maar dat de verdachte, evenals zijn zoon [naam zoon verdachte] , ervan uitgaan dat het geld thuis bij de aangeefster [naam slachtoffer 1] wordt bewaard. Er is op 26 september 2019 door [naam zoon verdachte] zelfs geroepen dat er een overval zou worden gepleegd bij ‘ [bijnaam slachtoffer 1] ’, mevrouw [naam slachtoffer 1] .
Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat de telefoon met het nummer [gsm-nummer] omstreeks het tijdstip van de overval meermalen de zendmast aan de Marconistraat nabij de plaats delict heeft aangestraald. De raadsman heeft aangevoerd dat, voorzover al vaststaat dat dit nummer aan de verdachte toebehoort, daarmee nog niet vaststaat dat dit nummer ook door de verdachte is gebruikt.
Dat de verdachte de gebruiker is van het telefoonnummer [gsm-nummer] , blijkt niet alleen uit het proces-verbaal van bevindingen (documentcode [code document] ) waarin dat is gerelateerd, maar ook uit de verklaring van zijn (ex-)vriendin [naam dochter aangeefster] dat de verdachte haar met dat nummer belt en berichten stuurt.
Op basis daarvan en in samenhang met de genoemde andere feiten en omstandigheden, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de verdachte één van de personen is geweest die de aangevers heeft overvallen op 10 oktober 2019. De stelling dat de verdachte in de [adres delict] kwam voor een vriend die in de dezelfde straat woont, waarmee hij kennelijk een alibi suggereert, wordt daarbij als onaannemelijk ter zijde geschoven, omdat deze niet nader is onderbouwd en deze ook overigens geen steun vindt in het dossier.
De conclusie dat de verdachte één van de overvallers is wordt bovendien versterkt door het volgende.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de andere overvaller de medeverdachte [naam medeverdachte] , het 21-jarige neefje van de verdachte is. Zijn DNA is aangetroffen op een in de woning van de aangeefster aanwezig stoffen zakje, waaruit hij geld heeft weggenomen. Gebleken is dat de verdachte met zijn hiervoor genoemde neefje [naam medeverdachte] eerder en vaker strafbare feiten heeft gepleegd, waarvoor beiden zijn veroordeeld. Ook blijkt uit een melding bij Meld Misdaad Anoniem van 26 september 2019 dat beiden ook genoemd worden als personen die zich (samen) schuldig maken aan oplichtingspraktijken op grote schaal.
4.1.2.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 10 oktober 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld en sieraden en een zonnebril, toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan een andere deelnemer van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- met kracht duwen tegen en open duwen van de voordeur en
- meermalen slaan van die [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] en
- aan de enkels slepen van die [naam slachtoffer 2] naar /een slaapkamer en
- meermalen schoppen en trappen tegen de rug en het hoofd van die [naam slachtoffer 2] en
- tonen en/of voorhouden van een mes
en
- maken van stekende bewegingen met een mes naar die [naam slachtoffer 1] en
- zeggen tegen die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] : "waar is het geld" en "je hebt meer, waar is alles?" en [naam zoon dochter aangeefster] weet dat er geld en sieraden zijn" en "zeg waar het ligt anders vermoord ik jullie" en "nu geef je mij geld anders steek ik je zoon dood en daarna jou en ik steek je huis in de brand", en
- in een slaapkamer opsluiten van die [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
Verdachte heeft samen met zijn jongere neef, de medeverdachte, een woningoverval gepleegd op twee familieleden van zijn ex-vriendin. Bij deze overval is de medeverdachte onder valse voorwendselsen en met grof geweld de woning binnengedrongen, waarna de verdachte volgde. Eenmaal binnen hebben zij de aangevers versleept naar een slaapkamer waar zij moesten blijven zitten of liggen en hun vertellen waar hun sieraden en geld lagen, terwijl zij werden mishandeld en bedreigd, en de woning overhoop werd gehaald. Om hun eis kracht bij te zetten hebben de verdachte en de medeverdachte ook een mes gebruikt. Nadat de verdachten geld en sieraden hadden buitgemaakt, hebben zij de aangevers opgesloten in de slaapkamer en zijn ze ervandoor gegaan.
Dit is een zeer ernstig feit.
Door aldus te handelen heeft de verdachte op intimiderende wijze een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers, temeer omdat de eigen woning bij uitstek de plaats is waar mensen zich veilig moeten kunnen voelen. Daarnaast heeft zowel de 70-jarige bewoonster als haar zoon forse verwondingen, zoals diverse kneuzingen, zwellingen en bloeduitstortingen opgelopen. Deze brute mishandeling vormt een ernstige inbreuk op hun lichamelijke en psychische integriteit.
Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaringen van de slachtoffers. Zij beschrijven daarin dat het gebeuren bij hen diepe sporen heeft nagelaten. Zij hebben angst gevoeld en kampen met herbelevingen en psychische klachten. Hun gevoel voor veiligheid is aangetast en ook spreekt uit de slachtofferverklaring boosheid over het feit dat zij (tijdens de overval) zich onmachtig hebben gevoeld.
Daarnaast veroorzaken dergelijke misdrijven in de samenleving onrust en algemene gevoelens van onveiligheid.
De verdachte is aan al deze gevolgen voorbij gegaan.
Bovendien zijn er aanwijzingen dat het hier om een geplande actie ging, omdat hij en zijn medeverdachte in de veronderstelling verkeerden dat er geld en sieraden in de woning waren opgeborgen. Kennelijk heeft hij alleen oog gehad voor wat deze overval hem zou opleveren. De rechtbank rekent hem dit feit zwaar aan, ook omdat hij als oudere oom zijn veel jongere neef heeft meegenomen en zelf ook een significante rol heeft gespeeld in de gezamenlijke uitvoering door geweld te gebruiken tegen de aangevers, waarbij hij niet geschuwd heeft hen met een mes te bedreigen.
De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en er geen blijk van gegeven de ernst en de gevolgen daarvan in te zien.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 augustus 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, waaronder ook voor diefstallen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Ter zitting heeft de verdachte over zijn persoonlijke omstandigheden verklaard dat hij officieel in België woont en dat hij als alleenstaande vader de zorg draagt voor zijn veertienjarige zoon. Gelet op het feit dat deze zoon gezondheidsproblemen heeft, waardoor in februari van dit jaar bij hem ook een been is geamputeerd, moet hij hem dikwijls naar het ziekenhuis brengen. Door zijn detentie loopt echter alles spaak.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

[naam slachtoffer 1]
Als benadeelde partij heeft zich, vertegenwoordigd door mr. P.R. Hogerbrugge, advocaat te Vlaardingen, in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 1] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.700,-- aan materiële schade (bestaande uit het weggenomen bedrag van € 200,-- en de geschatte waarde van de gestolen sieraden € 2.500,--) en daarnaast een vergoeding van € 2.000,-- aan immateriële schade, in totaal € 4.700,--.
[naam slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich, eveneens vertegenwoordigd door mr. Hogerbrugge voornoemd, in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 2] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.000,-- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
[naam slachtoffer 1]
De vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] is voldoende onderbouwd en kan integraal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts vordert de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[naam slachtoffer 2]
De vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] tot vergoeding van € 2.000,-- aan immateriële schadevergoeding op grond van ontstane psychisch letsel dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Er ontbreken stukken ter onderbouwing van het causaal verband tussen het bewezenverklaarde feit en de gestelde psychische aandoening bij de benadeelde partij.
8.2.
Standpunt verdediging
Primair verzoekt de verdediging de beide vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren,
omdat vrijspraak is bepleit.
[naam slachtoffer 1]
Subsidiair is verzocht om de vordering ten aanzien van de materiele schade (gouden sieraden) af te wijzen wegens het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing, meer subsidiair de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat behandeling een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, meest subsidiair om het toe te wijzen bedrag voor de sieraden te matigen tot € 500,--.
Ten aanzien van de immateriële vordering is subsidiair verzocht om de vergoeding te matigen tot een bedrag van € 1.500,--.
[naam slachtoffer 2]
Subsidiair is verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat behandeling een onevenredige belasting van het strafgeding vorm, meer subsidiair om het toe te wijzen bedrag te matigen tot € 750,-.
8.3.
Beoordeling
[naam slachtoffer 1]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De materiële schade bestaande uit het weggenomen geldbedrag van € 200,-- wordt toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de gestolen sieraden thans ontbreken. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Daarnaast is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] door het
bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien zij ten gevolge van het strafbare feit in haar lichamelijke integriteit is aangetast. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.000,--.
[naam slachtoffer 2]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien hij ten gevolge van het strafbare feit in zijn lichamelijke integriteit is aangetast. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 2.000,--.
[naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2]
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 oktober 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partijen betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de volgende bedragen aan schadevergoeding betalen:
- aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] : € 2.200,--;
- aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] : € 2.000,--;
telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2019.
Tevens wordt telkens oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding door [naam slachtoffer 1] wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Vorderingen tenuitvoerlegging

9.1
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 24 september 2018 van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant is de verdachte in de zaak met parketnummer
01/265341-16 -voor zover van belang – ter zake van diefstal veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is ingegaan op 9 oktober 2018 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
Bij vonnis van 16 juli 2018 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte in de zaak met parketnummer
10/065230-18 -voor zover van belang – ter zake van diefstal, veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uren, met een proeftijd van twee jaar De proeftijd is ingegaan op 31 juli 2018 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
Bij vonnis van 13 mei 2019 van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant is de verdachte in de zaak met parketnummer
01/845609-19– voor zover van belang – ter zake van diefstal in vereniging veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 36 dagen, met een proeftijd van drie jaar. De proeftijd is ingegaan op 28 mei 2019 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
9.1.
Standpunten officier van justitie en verdediging
Ter zitting heeft de officier van justitie gerekwireerd tot toewijzing van de hiervoor genoemde vorderingen, en daarbij de taakstraf om te zetten in een gevangenisstraf.
De raadsman heeft bepleit de vorderingen af te wijzen.
9.2.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van de onder 9.1 vermelde vonnissen zijn voor het einde van de bijbehorende proeftijden gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan voormelde vonnissen verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
De tenuitvoerlegging van alle gevorderde voorwaardelijke straffen kan daarom worden gelast, behoudens de taakstraf in de zaak met parketnummer 01/265534-16. De rechtbank zal de vordering afwijzen, omdat de verdachte reeds wordt veroordeeld tot een langdurige straf in deze strafzaak. Omzetting in een gevangenisstraf, zoals de officier van justitie gevorderd heeft, is in strijd met de wet (HR 19.01.2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3429).
De tenuitvoerlegging van de vorderingen in de zaken met de parketnummers 01/8450609-18 en 10/065230-18 worden toegewezen.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam slachtoffer 1], te betalen een bedrag van
€ 2.200,-- (zegge: tweeduizendtweehonderd euro), bestaande uit € 200,-- aan materiële schade en € 2.000,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam slachtoffer 1]te betalen
€ 2.200,--hoofdsom
(zegge: tweeduizendtweehonderd euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom
van € 2.200,--niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
32 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte, hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam slachtoffer 2], te betalen een bedrag van
€ 2.000,-- (zegge: tweeduizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam slachtoffer 2]te betalen
€ 2.000,--hoofdsom
(zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 2.000,--niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte van de bij vonnis van de politierechter van de rechtbank te Oost-Brabant van de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf, voor de tijd van
2 weken(parketnummer 01/265341-16);
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte van de bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf voor de tijd van
36 dagen(parketnummer 01/845609-18);
wijst afde vorderingen tot
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 16 juli 2018 van de politierechter in deze rechtbank aan de verdachte oplegde voorwaardelijke taakstraf (parketnummer 10/065230-18).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. M.V. Scheffers en J.L.M. Boek , rechters,
in tegenwoordigheid van mr. U. Ramdihal-Poeran, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 september 2020.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
dat hij op of omstreeks 10 oktober 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld en/of sieraden en/of een zonnebril, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich of een ander of anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld die [naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van geld en/of sieraden en/of een zonnebril, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- met kracht duwen tegen en/of open duwen van de voordeur en/of
- meermalen slaan en/of stompen van die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] en/of
- aan de enkels slepen van die [naam slachtoffer 2] naar de/een slaapkamer en/of
- meermalen schoppen en/of trappen tegen de rug en/of het hoofd van die [naam slachtoffer 2] en/of
- tonen en/of voorhouden van een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp
en/of
- maken van stekende bewegingen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar, althans in de richting van die [naam slachtoffer 1] en/of
- zeggen tegen die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] : "waar is het geld" en/of "je hebt meer, waar is alles?" en/of [naam zoon dochter aangeefster] weet dat er geld en sieraden zijn" en/of "zeg waar het ligt anders vermoord ik jullie" en/of "nu geef je mij geld anders steek ik je zoon dood en daarna jou en ik steek je huis in de brand", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- in de/een slaapkamer opsluiten van die [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] .