ECLI:NL:HR:2010:BK2091
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de rechtsgeldigheid van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep en het gebruik van een postbusnummer als adres voor mededelingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 januari 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Politierechter, maar had bij het instellen van het hoger beroep een postbusnummer opgegeven als adres voor mededelingen over de strafzaak. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof zijn oordeel dat de dagvaarding rechtsgeldig was betekend, uitsluitend heeft gebaseerd op een handgeschreven aantekening op een kopie van de dagvaarding, zonder dat er bewijs was dat de dagvaarding daadwerkelijk naar het opgegeven postbusnummer was verzonden. Dit is in strijd met het aanwezigheidsrecht van de verdachte, die recht heeft op een behoorlijke kennisgeving van de rechtszitting. De Hoge Raad vernietigt daarom de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.
De zaak betreft de toepassing van artikel 588a van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat een afschrift van de dagvaarding moet worden toegestuurd naar het laatste door de verdachte opgegeven adres. De Hoge Raad benadrukt dat een postbusnummer ook als geldig adres kan worden beschouwd, maar dat er wel degelijk bewijs moet zijn van de toezending van de dagvaarding. In dit geval ontbrak dat bewijs, waardoor de rechtsgeldigheid van de betekening in twijfel werd getrokken. De uitspraak van de Hoge Raad onderstreept het belang van zorgvuldige procesvoering en de noodzaak voor rechters om te verifiëren of aan de wettelijke vereisten voor betekening is voldaan.