ECLI:NL:PHR:2012:BX4497

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00491
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep wegens schending van het aanwezigheidsrecht van de verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de geldigheid van de betekening van de appeldagvaarding en de schending van het aanwezigheidsrecht van de verdachte. De verdachte was bij verstek veroordeeld door het Gerechtshof te 's-Gravenhage op 21 juli 2010, maar stelde dat de appeldagvaarding niet op het juiste adres was betekend. De Hoge Raad oordeelt dat de vermelding van het adres in de akte rechtsmiddel niet anders kan worden geïnterpreteerd dan als een opgave van een adres waar mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Het Hof had moeten onderzoeken of er reden was om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen, zodat de verdachte alsnog aanwezig kon zijn. Dit verzuim leidt tot de nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de daaropvolgende uitspraak. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling.

De zaak betreft een verdachte die bij verstek was veroordeeld en die hoger beroep had ingesteld. De appelakte vermeldde een ander adres dan het adres waarop de verdachte in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven. De Hoge Raad stelt vast dat de appeldagvaarding niet naar het adres in de appelakte is verzonden, wat een schending van het aanwezigheidsrecht van de verdachte met zich meebrengt. De Hoge Raad benadrukt dat het Hof niet zonder meer kan aannemen dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht om ter terechtzitting aanwezig te zijn, enkel omdat hij niet is verschenen. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en terugverwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling.

Conclusie

Nr. 11/00491
Mr. Vegter
Zitting: 5 juni 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. De Enkelvoudige Kamer van het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 21 juli 2010 verdachte wegens "als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden" bij verstek veroordeeld tot hechtenis voor de duur van twee weken en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
2. De verdachte zelf heeft beroep in cassatie ingesteld en namens hem heeft mr. M.W. Stoet, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte niet heeft onderzocht of de appeldagvaarding geldig was uitgebracht, althans ten onrechte de behandeling van het hoger beroep niet heeft aangehouden, althans ontoereikend heeft gemotiveerd waarom nietigheid van de appeldagvaarding of aanhouding achterwege kon blijven.
4. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) Nadat de inleidende dagvaarding overeenkomstig art. 588, derde lid onder c, Sv in verbinding met art. 3 Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen is uitgereikt aan de griffier, is de verdachte bij vonnis van 2 december 2009 bij verstek door de Kantonrechter veroordeeld.
(ii) Namens de verdachte heeft [betrokkene 1], ambtenaar ter griffie van de Rechtbank Rotterdam, op 8 maart 2010 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. De appelakte vermeldt als adres van de verdachte [a-straat 1 A] in [plaats C].
(iii) De aan de akte rechtsmiddel gehechte schriftelijke bijzondere volmacht van de verdachte zoals bedoeld in art. 450, eerste lid onder b, Sv vermeldt als adres van de verdachte [b-straat 1 B] in [plaats C].(1)
(iv) De dagvaarding van de verdachte in hoger beroep om te verschijnen op de terechtzitting van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 juli 2010 is op 20 april 2010 tevergeefs aangeboden op het adres [a-straat 1 A] in [plaats C] en vervolgens - na niet te zijn afgehaald op het postkantoor - op 4 mei 2010 uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te 's-Gravenhage, waarbij is voldaan aan de vijf-dagentermijn.(2) Bovendien is op 4 mei 2010 een afschrift van de dagvaarding verzonden naar het GBA-adres van de verdachte.
(v) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 juli 2010 vermeldt als adres van de verdachte [a-straat 1 A] in [plaats C]. Dit proces-verbaal houdt voorts in dat de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen en dat het Hof verstek tegen hem heeft verleend. Vervolgens heeft de behandeling van de zaak plaatsgevonden en is de verdachte bij arrest van diezelfde datum veroordeeld.
5. Het middel beoogt er in de eerste plaats over te klagen dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend, nu deze niet is betekend op het in de "brief"(3) van de verdachte vermelde adres ([b-straat 1 B] te [plaats C]).
6. De dagvaarding in hoger beroep is op de voet van art. 588, derde lid onder c, Sv op 4 mei 2010 uitgereikt aan de griffier. Voorts is op die datum een afschrift van de dagvaarding verzonden naar GBA-adres van de verdachte ([a-straat 1 A] in [plaats C]). Uit de GBA-overzichten betreffende de verdachte van 6 en 14 april 2010 en 4 mei 2010 volgt dat de verdachte ten tijde van de betekening van de appeldagvaarding niet is gedetineerd en dat hij vanaf 14 februari 2007 in de GBA staat ingeschreven op het adres [a-straat 1 A] in [plaats C]. Gelet hierop geeft het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.(4) Anders dan de steller van het middel betoogt, mocht het Hof aannemen dat de betekening van de appeldagvaarding op de bij de wet voorgeschreven wijze was geschied en behoefde het niet te doen blijken de geldigheid van die dagvaarding te hebben onderzocht.(5)
7. Aan de begrijpelijkheid van het oordeel van het Hof doet niet af dat de verdachte blijkens een aan de schriftuur gehecht schrijven op 22 oktober 2009 een huisvestigingsvergunning heeft aangevraagd voor het adres [b-straat 1 B] in [plaats C]. Het aanvragen van een huisvestigingsvergunning voor een bepaald adres brengt immers niet zonder meer met zich mee dat de verdachte zich ook op dat adres heeft ingeschreven in de GBA. Bovendien blijkt uit de aan de aanzegging in cassatie gehechte ID-staten SKDB betreffende de verdachte van 3 en 30 maart 2011 dat de verdachte op geen enkel moment ingeschreven heeft gestaan op het adres [b-straat 1 B] in [plaats C]. Deze ID-staten SKDB vermelden dat de verdachte vanaf 14 februari 2007 tot 1 oktober 2010 in de GBA ingeschreven heeft gestaan op het adres [a-straat 1 A] in [plaats C] en dat hij vanaf 1 oktober 2010 staat ingeschreven op het adres [d-straat 1] in [plaats E].
8. Voor zover het middel klaagt over de rechtsgeldigheid van de betekening van de appeldagvaarding, is het tevergeefs voorgesteld.
9. Het middel beoogt er voorts over te klagen dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, de behandeling van de zaak niet heeft aangehouden en verstek heeft verleend tegen de niet verschenen verdachte.
10. Indien door of namens de verdachte bij het instellen van hoger beroep in de appelakte een ander adres is opgegeven dan dat waarop hij op dat moment stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en de appeldagvaarding weliswaar volgens de wettelijke voorschriften (met inachtneming van het GBA-adres van de verdachte) aan de verdachte is betekend, maar deze hem niet tevens aan dat in de appelakte vermelde adres is toegezonden, kan de rechter die de zaak in hoger beroep behandelt niet op de enkele grond dat de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen aannemen dat deze van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht vrijwillig afstand heeft gedaan.(6)
11. Een aantal in de rechtspraak van de Hoge Raad geformuleerde regels (waaronder de hiervoor onder 10 genoemde regel) met betrekking tot de verzending van een afschrift van de dagvaarding aan een ander voorhanden adres van de verdachte is bij Wet van 23 maart 2005, Stb. 2005, 175 inmiddels gecodificeerd in art. 588a Sv en art. 590, derde lid, Sv.
12. Indien door of namens de verdachte bij het instellen van een rechtsmiddel een ander adres in Nederland is opgegeven dan dat waarop hij is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA), dient volgens art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv een afschrift van de appeldagvaarding aan dat adres te worden toegezonden. Op grond van art. 588a, derde lid, Sv kan deze verzending achterwege worden gelaten, indien - kort gezegd - de verdachte nadat hij het adres heeft opgegeven uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dit adres niet te willen handhaven, dan wel de dagvaarding inmiddels aan de verdachte in persoon of aan een door de verdachte gemachtigde (op het postkantoor) is uitgereikt.
Art. 590, derde lid, Sv bepaalt dat de rechter als niet aan de verzendplicht ingevolge art. 588a Sv is voldaan, de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting beveelt, tenzij - kort gezegd - blijkt dat de verdachte van de dag van de terechtzitting of nadere terechtzitting op de hoogte was, dan wel blijkt dat de verdachte kennelijk geen prijs stelt op berechting in zijn tegenwoordigheid.(7)
13. Volgens de GBA-overzichten betreffende de verdachte van 6 en 14 april 2010 en 4 mei 2010 stond de verdachte ten tijde van het instellen van het hoger beroep op 8 maart 2010 in de GBA ingeschreven op het adres [a-straat 1 A] in [plaats C]. Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat de appeldagvaarding aan het in de - aan de appelakte gehechte - schriftelijke bijzondere volmacht vermelde adres van de verdachte ([b-straat 1 B] in [plaats C]) is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Daarom had het Hof, in aanmerking genomen dat de stukken niets behelzen waaruit kan volgen dat het in die volmacht door de verdachte zelf opgegeven adres ten tijde van de betekening van de dagvaarding als achterhaald zou moeten worden beschouwd, niet zonder meer mogen aannemen dat de verdachte vrijwillig afstand had gedaan van zijn recht om ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig te zijn. Het Hof had ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.(8)
14. Voor zover het middel klaagt over de schending van het aanwezigheidsrecht, is het terecht voorgesteld.
15. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
16. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 In dit als volmacht aangemerkte faxbericht heeft de verdachte onder het hoofd "verzet kantonrechter" medegedeeld dat het erg fijn zou zijn als iemand dit dossier nogmaals inziet, dat hij een verklaring kan afgeven of datgene wat nodig is om van dienst te zijn en dat hij van deze overtreding of de rechtszaak niets wist voordat hij was aangehouden. Deze volmacht is blijkens een daarop geplaatste stempel op 8 maart 2010 bij de Sector Strafrecht van de Rechtbank Rotterdam ingekomen.
2 De aan de appeldagvaarding gehechte GBA-overzichten betreffende de verdachte van 6 en14 april 2010 en 4 mei 2010 vermelden dat de verdachte niet is gedetineerd en dat hij vanaf 14 februari 2007 in de GBA staat ingeschreven op het adres [a-straat 1 A] in [plaats C].
3 De steller van het middel doelt op de aan de appelakte gehechte schriftelijke bijzondere volmacht van de verdachte.
4 Vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317, m.nt. Sch, rov. 3.15.
5 Vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317, m.nt. Sch, rov. 3.30 en HR 13 januari 1981, NJ 1981/250, m.nt. Th.W.v.V., rov. 5.
6 Vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.38 onder a.
7 Vgl. HR 12 januari 2010, LJN BK2091 en HR 24 juni 2008, LJN BD5019, NJ 2008/379.
8 Vgl. HR 27 september 2011, LJN BR2079, NJ 2011/457, HR 6 juli 2010, LJN BM5086, HR 22 juni 2010, NJB 2010, 1422, HR 3 november 2009, LJN BJ6744, HR 3 juni 2008, LJN BC8669, NJ 2008/332, rov. 3 en HR 14 augustus 2007, LJN BA4951.