ECLI:NL:HR:2010:BJ5179
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C. Schaap
- J.W.M. Tijnagel
- A.H.T. Heisterkamp
- M.W.C. Feteris
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en voorlopige teruggaaf in het belastingrecht
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 december 2008. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende, een inwoner van België, is opgelegd voor het jaar 2002. De Inspecteur had na bezwaar de aanslag gehandhaafd, maar de Rechtbank te Breda verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de aanslag. Het Hof bevestigde deze uitspraak, waarna de Staatssecretaris in cassatie ging.
De Hoge Raad oordeelt dat de aanslag niet kan worden opgelegd, omdat belanghebbende in 2002 niet belastingplichtig was voor de inkomstenbelasting in Nederland. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof dat de aanslag niet kan worden opgelegd, maar oordeelt dat de Inspecteur de voorlopige teruggaaf had moeten verrekenen met een beschikking op grond van artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Rechtbank, en verklaart het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur ongegrond.
De Hoge Raad concludeert dat de Inspecteur ten onrechte een aanslag heeft opgelegd in plaats van een beschikking te nemen. De Hoge Raad stelt vast dat de aanslag kan worden aangemerkt als een beschikking op grond van artikel 15 AWR, en dat de verrekening van de voorlopige teruggaaf op deze wijze kan plaatsvinden. De Hoge Raad wijst ook het beroep van belanghebbende op verjaring af, omdat de termijn van drie jaar na afloop van het kalenderjaar in acht is genomen. De Hoge Raad concludeert dat Nederland zijn heffingsbevoegdheid niet overschrijdt door het verrekenen van de ten onrechte toegekende voorlopige teruggaaf.