ECLI:NL:HR:2009:BJ2785
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Cassatie over ongegrondverklaring van beklag tegen beslag op geldbedragen
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank te Utrecht, waarin het klaagschrift van klager ongegrond werd verklaard. Klager, geboren in 1940 en wonende te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen het beslag op geldbedragen die hij claimde als zijn eigendom. De Rechtbank had geoordeeld dat het belang van de strafvordering zich verzette tegen de teruggave van deze bedragen, omdat er een vermoeden bestond dat de betrokkenen misdrijven hadden gepleegd die aanleiding konden geven tot verbeurdverklaring van de in beslag genomen gelden.
De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank ten onrechte de maatstaf niet heeft aangelegd die vereist is wanneer een derde zich tegen een beslag verzet en stelt dat hij eigenaar is van het inbeslaggenomen voorwerp. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie waarin is vastgesteld dat de rechter moet nagaan of buiten redelijke twijfel staat dat de derde als eigenaar moet worden aangemerkt. Dit is cruciaal voor de beoordeling van het klaagschrift.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, waar het klaagschrift opnieuw behandeld zal worden. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige toetsing van eigendomsclaims in het kader van beslaglegging, vooral in strafzaken waar de belangen van de strafvordering zwaar wegen.