ECLI:NL:HR:2009:BJ1283

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02314
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep niet-ontvankelijk wegens verstreken geldigheidsduur voorlopige machtiging tot opname in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2009 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door betrokkene tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 9 maart 2009 een voorlopige machtiging verleend voor de opname van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis, op verzoek van de officier van justitie. Deze machtiging was verleend voor een periode van zes maanden. Echter, de geldigheidsduur van deze machtiging was op 9 september 2009 verstreken. Hierdoor had betrokkene geen belang meer bij zijn cassatieberoep, omdat de situatie waarop het beroep betrekking had niet meer bestond.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat betrokkene niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak niet inhoudelijk heeft behandeld, omdat de rechtsgrond voor het beroep niet meer aanwezig was. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door de vice-president D.H. Beukenhorst, met medewerking van de raadsheren A. Hammerstein en W.A.M. van Schendel. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor ontvankelijkheid in cassatie verduidelijkt, vooral in zaken die betrekking hebben op voorlopige maatregelen in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ).

De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekte tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank, maar de Hoge Raad heeft deze conclusie niet gevolgd, gezien de verstreken geldigheidsduur van de machtiging. Dit arrest benadrukt het belang van de geldigheidsduur van voorlopige machtigingen en de gevolgen daarvan voor de ontvankelijkheid van cassatieberoepen.

Uitspraak

2 oktober 2009
Eerste Kamer
09/02314
DV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
De officier van justitie in het arrondissement Amsterdam heeft op 26 februari 2009, onder overlegging van een ondertekende geneeskundige verklaring, een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een voorlopige machtiging om betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven.
Nadat de rechtbank op 9 maart 2009 de advocaat van betrokkene, de behandelend psychiater [betrokkene 1] en de buurtregisseur [betrokkene 2] had gehoord, heeft zij bij beschikking van diezelfde datum de verzochte machtiging verleend voor de duur van zes maanden.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de officier van justitie is een verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te Amsterdam.
3. Ontvankelijkheid van het beroep
Het beroep is gericht tegen een beschikking op een verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot het doen opnemen van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De geldigheidsduur van de door de rechtbank op 9 maart 2009 verleende machtiging is echter op 9 september 2009 verstreken, zodat betrokkene geen belang meer heeft bij zijn beroep en om deze reden daarin niet kan worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart betrokkene niet-ontvankelijk in het cassatieberoep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 2 oktober 2009.