ECLI:NL:HR:2009:BJ1283
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A. Hammerstein
- W.A.M. van Schendel
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep niet-ontvankelijk wegens verstreken geldigheidsduur voorlopige machtiging tot opname in psychiatrisch ziekenhuis
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2009 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door betrokkene tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 9 maart 2009 een voorlopige machtiging verleend voor de opname van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis, op verzoek van de officier van justitie. Deze machtiging was verleend voor een periode van zes maanden. Echter, de geldigheidsduur van deze machtiging was op 9 september 2009 verstreken. Hierdoor had betrokkene geen belang meer bij zijn cassatieberoep, omdat de situatie waarop het beroep betrekking had niet meer bestond.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat betrokkene niet-ontvankelijk is in zijn cassatieberoep. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak niet inhoudelijk heeft behandeld, omdat de rechtsgrond voor het beroep niet meer aanwezig was. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door de vice-president D.H. Beukenhorst, met medewerking van de raadsheren A. Hammerstein en W.A.M. van Schendel. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor ontvankelijkheid in cassatie verduidelijkt, vooral in zaken die betrekking hebben op voorlopige maatregelen in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ).
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekte tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank, maar de Hoge Raad heeft deze conclusie niet gevolgd, gezien de verstreken geldigheidsduur van de machtiging. Dit arrest benadrukt het belang van de geldigheidsduur van voorlopige machtigingen en de gevolgen daarvan voor de ontvankelijkheid van cassatieberoepen.