ECLI:NL:HR:2009:BI0541
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J.P. Balkema
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem inzake de uitvoer van hasjiesj naar Finland
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2009 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 10 maart 2008. De verdachte, geboren in 1955 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Veenhuizen', was beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 320 kilogram hasjiesj in de periode van 1 juni 2005 tot en met 9 juli 2005. De verdachte had in hoger beroep verklaard dat hij samen met anderen betrokken was bij de uitvoer van de hasjiesj naar Finland, maar ontkende de organisator van het transport te zijn geweest.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zoals bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verklaring van de verdachte omvatte niet alle onderdelen van de bewezenverklaring, waardoor het oordeel van het Hof dat de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig had bekend, onbegrijpelijk was. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe behandeling.
De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, maar de Hoge Raad oordeelde anders. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de verklaringen van de verdachte en de noodzaak om te voldoen aan de eisen van artikel 359, derde lid, Sv, bij het vaststellen van de bewezenverklaring.