21 april 2009
Strafkamer
Nr. 07/11253
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 juli 2007, nummer 20/003549-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats].
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. H.E.G. Peters, advocaat te Geleen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
1.2. Mr. K. Regter, advocaat te Geleen, raadsman van de verdachte, heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep en klaagt dat het Hof het verweer dat dit beroep verontschuldigbaar te laat is ingesteld ten onrechte heeft verworpen.
2.2. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het door de verdachte ingestelde hoger beroep heeft het Hof in de bestreden uitspraak als volgt overwogen en beslist:
"De dagvaarding voor de terechtzitting in eerste aanleg is aan verdachte op 8 juli 2006 in persoon betekend. Op 4 augustus 2006 heeft de politierechter vonnis gewezen. Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen na de uitspraak van het vonnis, derhalve tot uiterlijk 19 augustus 2006, daartegen hoger beroep instellen. Nu het hoger beroep na het verstrijken van die termijn, namelijk eerst op 28 (de Hoge Raad leest: september) 2006, is ingesteld, dient verdachte in het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Voor zover van de zijde van de verdachte is aangevoerd, dat het voornoemde termijnverzuim verschoonbaar is en dat zij in haar hoger beroep ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat zij op grond van een telefonische mededeling van een reclasseringsmedewerker er vanuit heeft mogen gaan, dat het onderzoek ter terechtzitting op 4 augustus 2006 zou worden aangehouden ten behoeve van nadere reclasseringsrapportage, ten gevolge van welke mededeling zij toen niet ter zitting is verschenen, verwerpt het hof dit verweer.
Naar het oordeel van het hof kan de verdachte aan de mededelingen van een medewerker van de reclassering omtrent de gang van de strafprocedure niet een gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen, dat de inhoud of strekking van de mededelingen met zekerheid juist is, waarbij het hof in aanmerking neemt dat de verdachte ter zitting heeft verklaard haar raadsvrouw, wier bijstand zij reeds toen genoot, hieromtrent niet te hebben benaderd."
2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
"De raadsman verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ten tijde van de uitreiking van de dagvaarding was mijn cliënte op vakantie in Spanje. Zij was op de hoogte van de zittingsdatum en er is naar aanleiding van de uitgereikte dagvaarding contact opgenomen met de reclassering, omdat er nog een reclasseringsrapport opgesteld diende te worden. Desbetreffende medewerkster heeft toen aangegeven, dat cliënte niet terug hoefde te komen van vakantie, omdat de zaak op 4 augustus toch aangehouden zou worden in afwachting van het nog op te stellen reclasseringsrapport. Hierbij dient opgemerkt te worden, dat uit het proces-verbaal van terechtzitting d.d. 4 augustus blijkt, dat de politierechter rekening houdt met het op 31 augustus 2006 door de Reclassering Nederland uitgebracht voorlichtingsrapport omtrent de persoon van verdachte, hetgeen niet kan kloppen.
De verdachte verklaart - zakelijk weergegeven - als volgt:
Mijn dochter kwam op 15 juli 2006 ook naar Spanje om samen vakantie te vieren. Ik kreeg toen een briefje van de reclassering en heb naar aanleiding daarvan vanuit Spanje contact opgenomen met de reclassering. Desbetreffende medewerkster heeft toen aangegeven, dat we in Spanje konden blijven, omdat de zaak op 4 augustus toch aangehouden zou worden. Voorts is toen aangegeven dat we op 19 augustus 2006 langs moesten komen, opdat het reclasseringsrapport opgesteld kon worden. Wij gingen er toentertijd vanuit, dat het allemaal in orde was en zagen geen reden om onze raadsvrouw hierover te contacteren."
2.4. Vooropgesteld dient te worden dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat hij niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan vóór het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit (vgl. HR 20 december 1994, LJN ZC9906, NJ 1995, 253).
2.5.1. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is aldaar door en namens de verdachte aangevoerd dat zij wist dat zij terecht moest staan ter terechtzitting van de Politierechter van 4 augustus 2006, dat zij aldaar niet is verschenen naar aanleiding van een mededeling van een medewerkster van de reclassering dat de behandeling van de zaak zou worden aangehouden in afwachting van een nog op te stellen reclasseringsrapport, dat die medewerkster toen met haar en haar partner een afspraak heeft gemaakt voor een gesprek op 19 augustus 2006, hetgeen heeft geresulteerd in een op 31 augustus 2006 uitgebracht voorlichtingsrapport.
2.5.2. Bedoeld rapport bevindt zich bij de stukken. Het houdt onder meer in dat het is opgemaakt op verzoek van de Officier van Justitie en dat de datum van de zitting nog niet bekend is.
2.5.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter van 4 augustus 2006 is de verdachte aldaar niet verschenen, is tegen haar verstek verleend en is na sluiting van het onderzoek terstond uitspraak gedaan.
2.6. In aanmerking genomen dat hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als inhoudende dat te dezen sprake was van een op verzoek van de Officier van Justitie gestarte voorlichtingsprocedure die ten tijde van de terechtzitting van de Politierechter van 4 augustus 2006 nog niet was afgerond en dat de reclassering klaarblijkelijk ervan uitging dat de Officier van Justitie - in afwachting van het gereedkomen van het voorlichtingsrapport - het daarheen zou leiden dat de behandeling van de zaak zou worden aangehouden, is, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4 is vooropgesteld, de verwerping door het Hof van het verweer dat de verdachte mocht vertrouwen op de mededelingen van de medewerkster van de reclassering niet zonder meer begrijpelijk.
2.7. Voor zover het middel daarover klaagt, is het gegrond.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 21 april 2009.