ECLI:NL:HR:2009:BG5263

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11568
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een mondelinge overeenkomst en bewijsaanbod in civiel recht

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], op 17 mei 1999 [betrokkene 1] gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage. Eiser vorderde een schadevergoeding op basis van toerekenbaar tekortschieten of onrechtmatig handelen door [betrokkene 1]. De rechtbank heeft op 20 juli 1999 bij verstek vonnis gewezen en de vordering toegewezen. Na verzet van [betrokkene 1] op 12 augustus 1999, en na het overlijden van [betrokkene 1] op 3 oktober 1999, hebben de wettelijk erfgenamen het geding hervat. De rechtbank heeft bij eindvonnis van 3 maart 2004 het eerdere verstekvonnis vernietigd en de vordering afgewezen. Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 14 juni 2007 de vonnissen van de rechtbank bekrachtigde. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten in het cassatiemiddel niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt eiser in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann op 23 januari 2009.

Uitspraak

23 januari 2009
Eerste Kamer
07/11568
EV/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
3.[Verweerster 3],
wonende te [woonplaats],
4. [Verweerder 4],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. P.J. Arentshorst.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder] c.s.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 17 mei 1999 [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd, kort gezegd, [betrokkene 1] te veroordelen om aan [eiser] te vergoeden de schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet die [eiser] heeft geleden ten gevolge van het toerekenbaar tekortschieten dan wel onrechtmatig handelen van [betrokkene 1] jegens [eiser], onder veroordeling van [betrokkene 1].
De rechtbank heeft deze vordering toegewezen bij haar op 20 juli 1999 bij verstek gewezen vonnis.
Op 12 augustus 1999 is [betrokkene 1] in verzet gekomen tegen dit vonnis. De wettelijk erfgenamen van [betrokkene 1] ([verweerder] c.s.) hebben na zijn overlijden op 3 oktober 1999 het geding hervat.
De rechtbank heeft, na bij tussenvonnis van 18 december 2002 een comparitie van partijen te hebben gelast, bij eindvonnis van 3 maart 2004 het tussen partijen gewezen verstekvonnis vernietigd en, opnieuw beslissende, het gevorderde afgewezen.
Tegen beide vonnissen heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij arrest van 14 juni 2007 heeft het hof de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 23 januari 2009.