ECLI:NL:HR:2009:BG5263
Hoge Raad
- Cassatie
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Uitleg van een mondelinge overeenkomst en bewijsaanbod in civiel recht
In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], op 17 mei 1999 [betrokkene 1] gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage. Eiser vorderde een schadevergoeding op basis van toerekenbaar tekortschieten of onrechtmatig handelen door [betrokkene 1]. De rechtbank heeft op 20 juli 1999 bij verstek vonnis gewezen en de vordering toegewezen. Na verzet van [betrokkene 1] op 12 augustus 1999, en na het overlijden van [betrokkene 1] op 3 oktober 1999, hebben de wettelijk erfgenamen het geding hervat. De rechtbank heeft bij eindvonnis van 3 maart 2004 het eerdere verstekvonnis vernietigd en de vordering afgewezen. Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 14 juni 2007 de vonnissen van de rechtbank bekrachtigde. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit arrest. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten in het cassatiemiddel niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt eiser in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 371,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann op 23 januari 2009.