Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 5 juli 2017 met 7 producties;
- de conclusie van antwoord van 30 augustus 2017 met 6 producties;
- het tussenvonnis van 22 november 2017 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- de brief van 15 januari 2018 van mr. Van Hees met 2 producties;
- het proces-verbaal van de comparitie gehouden op 13 februari 2018, met mondeling tussenvonnis, tevens proces-verbaal van getuigenverhoor van 13 februari 2018;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 24 mei 2018, tevens proces-verbaal van de comparitie gehouden op 24 mei 2018;
- de conclusie na getuigenverhoor tevens akte houdende aanvullende producties en expliciet bewijsaanbod van [eiser] van 27 juni 2018;
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor tevens houdende akte overlegging aanvullende producties van Burgerz van 25 juli 2018.
2.De feiten
- waar staat Burgerz nu en wat is de visie van Burgerz geschetst in een tijdslijn.
- Wat wordt er van ons verwacht ( [1] en [A] )
- Hoe houden we elkaar op de hoogte (communicatie)
- Welke werkzaamheden zijn er, door wie wordt dat gedaan en welke vergoeding staat daar tegenover.
- Eventueel andere werkzaamheden in de productieruimte. zo ja, welke vergoeding staat daar tegenover.”
3.Het geschil
4.De beoordeling
Kwalificatie van de rechtsverhouding
Groen/Schoevers)).
dat[eiser] een vergoeding zou ontvangen voor zijn werkzaamheden, kan in het midden blijven of [eiser] de overeenkomst in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf is aangegaan. Aangezien partijen wel van mening verschillen over de vraag
welkevergoeding [eiser] voor zijn werkzaamheden zou ontvangen, dient, voor de beoordeling van de primaire en subsidiaire vorderingen zoals aangehaald in r.o. 3.1 onder a., de vraag te worden beantwoord wat partijen zijn overeengekomen over de vergoeding die [eiser] voor zijn werkzaamheden zou ontvangen.
‘op basis van de afspraak om voor 25 euro per uur ongeveer 4 uur per week aan de gang te gaan’, maar uit die e-mails volgt ook dat [eiser] met zijn instemming werd uitbetaald in aandelen, en niet in geld. Ook uit de e-mail van 28 mei 2014 waarin [A] agendapunten voor de
board meetingaan [eiser] voorstelt, volgt niet dat partijen hebben afgesproken dat Burgerz [eiser]
“(…) Welke werkzaamheden zijn er, door wie wordt dat gedaan en welke vergoeding staat daar tegenover”volgt eerder dat daarover juist geen (duidelijke) afspraken waren gemaakt. [eiser] heeft zelf ter comparitie verklaard dat hij op de boardmeeting ‘niet expliciet over de uitbetaling van € 25 ,-- heeft gesproken’ en dat hij [C] ook nadien niet heeft gesproken over de vergoeding. Evenmin blijkt een afspraak over € 25,--, anders dan [eiser] stelt, uit de zin in de e-mail van Burgerz aan [eiser] van 10 maart 2016 die [eiser] aanhaalt:
“Ook laat het zien dat je inschatting van 2000 uur tegen € 25/uur gereflecteerd wordt in deze getallen.”Deze zin zegt iets over een inschatting die [eiser] kennelijk had gemaakt, maar niets over een afspraak tussen partijen. Tot slot blijkt uit de brief van 6 januari 2017 van [eiser] aan Burgerz niet dat tussen partijen de afspraak bestond dat Burgerz [eiser] € 25,-- per uur voor zijn werkzaamheden zou betalen. Integendeel, uit de brief lijkt eerder te volgen dat [eiser] pas op het moment dat hem duidelijk werd dat Burgerz zijn aandelen niet wilde overnemen, het standpunt innam dat hij een vergoeding in geld zou moeten krijgen voor zijn werkzaamheden. Ook de zin (in diezelfde brief):
“Voor de vaststelling van het bedrag zal ik het uurtarief hanteren dat jij destijds gebruikte om aan te tonen dat mijn inzet reflecteerde in de waarde van de aandelen.”wijst erop dat er tot op dat moment geen afspraak tussen partijen bestond over een vergoeding in geld voor de werkzaamheden van [eiser] .
“Overigens als besproken, zie ik het huidige team als aandeelhouders in Vlees BV, met mijzelf als investeerder en [A] en [1] betaald met aandelen voor de investering in tijd.”Hieruit blijkt weliswaar dat Burgerz betaling in aandelen voorstelt, maar niet dat partijen daarover een afspraak hebben gemaakt.
en dat er een uurtarief van € 25,-- voor [eiser] tegenover stond,’ maar [A] heeft niet verklaard dat partijen afspraken hebben gemaakt over de uitbetaling aan [eiser] . Integendeel, [A] heeft verklaard dat vanaf het begin duidelijk was dat [A] en [eiser] hun uren nog niet uitbetaald zouden krijgen, en dat ze daarna zouden ‘
kijken hoe het verder zou gaan met de uitbetaling van de uren, hoeveelheden vlees en de werkzaamheden in uren.’ De stelling van [eiser] dat partijen hebben afgesproken dat Burgerz [eiser] € 25,-- per uur voor zijn werkzaamheden zou betalen, wordt derhalve niet door de getuigenverklaring van [A] onderschreven.
allewerkzaamheden van [eiser] , zowel in het verleden (tot en met 31 december 2013) als in de toekomst (vanaf 1 januari 2014).
“Het zou ook een betaling zijn voor de inspanningen van de afgelopen tijd.”De rechtbank concludeert daaruit dat ook volgens [eiser] zelf, de aandelen de enige betaling waren voor (in ieder geval) zijn werkzaamheden tot en met 2013. Voor zover de vordering van [eiser] betaling van uren gemaakt tot en met 2013 betreft, dient deze dan ook te worden afgewezen.
vanuit het UWV rechtens vrij (…) om te werken zoveel hij wil’. Burgerz stelt voorts dat zij er van uitging dat [eiser] in beginsel geen inkomsten in geld mocht of wilde ontvangen omdat hij een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving. De rechtbank constateert dat partijen verschillende uitgangspunten hadden bij het maken van hun afspraak over de betaling in aandelen, welke uitgangspunten zij kennelijk niet met elkaar hebben besproken. Met Burgerz is de rechtbank echter van oordeel dat, nu het genieten van inkomen uit arbeid in beginsel gevolgen kan hebben voor de hoogte van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, Burgerz redelijkerwijs mocht aannemen dat [eiser] in verband met zijn uitkering geen inkomsten in geld mocht of wilde ontvangen. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank te meer nu [eiser] in 2013 een aanbod van Burgerz om te worden uitbetaald in geld, heeft afgeslagen. Kennelijk lag dit, zoals [eiser] thans stelt, in zijn situatie toch anders, maar het had dan op de weg van [eiser] gelegen om aan Burgerz duidelijk te maken dat hij, ondanks zijn volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomsten in geld mocht en wilde ontvangen, in plaats van er stilzwijgend op te vertrouwen dat het wel goed zou komen.
‘kijken hoe het verder zou gaan met de uitbetaling van de uren, hoeveelheden vlees en de werkzaamheden in uren.’Verder is betaling in aandelen, zoals Burgerz onweersproken heeft gesteld, een gebruikelijke vorm van vergoeding bij een
start upzoals Burgerz. In lijn met het voorgaande ligt de e-mail van Burgerz van 13 september 2011 aan [eiser] en [A] :
“Overigens als besproken, zie ik het huidige team als aandeelhouders in Vlees BV, met mijzelf als investeerder en [A] en [1] betaald met aandelen voor de investering in tijd.”[eiser] heeft in zijn antwoord op deze e-mail (zie r.o. 2.3) niet gereageerd op het voorstel van Burgerz om te worden betaald in aandelen en heeft, zoals de rechtbank in r.o. 4.18 heeft overwogen, ingestemd met een betaling in aandelen voor in ieder geval zijn werkzaamheden tot en met 2013. Ter comparitie heeft [eiser] erkend dat hij bij het maken van de afspraak over de betaling in aandelen niet expliciet heeft gevraagd om uitbetaling van zijn gewerkte uren in geld. Ook in de
board meetingvan mei 2014 heeft hij daar niet expliciet over gesproken. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] op een ander moment aan Burgerz duidelijk heeft gemaakt dat de aandelen wat hem betreft slechts een gedeeltelijke betaling waren, en dat hij daarnaast, naar zijn mening, recht had op een betaling in geld. Nu dit een aanvullende voorwaarde van de zijde van [eiser] was met betrekking tot de overeengekomen betaling in aandelen, had het op de weg van [eiser] gelegen om deze voorwaarde expliciet met Burgerz af te spreken, temeer nu hij een eerder aanbod tot uitbetaling in geld had afgeslagen, maar [eiser] heeft dat nagelaten.
board meetingaan [eiser] voorstelt, en met name uit de zin
“(…) Welke werkzaamheden zijn er, door wie wordt dat gedaan en welke vergoeding staat daar tegenover.”wijst er op dat moment geen andere afspraken bestonden dan de reeds bestaande afspraken over de vergoeding van de werkzaamheden van [eiser] (aandelen) en [A] (€ 15,-- per uur). Niet in geschil is dat er tijdens de
board meetinggeen nadere afspraken over vergoedingen zijn gemaakt, en evenmin is in geschil dat partijen tussen mei 2014 en maart 2016 partijen niet meer over een vergoeding hebben gesproken. In maart 2016 hebben [eiser] en Burgerz per e-mail gecorrespondeerd over de waarde van de aandelen van [eiser] . Aanleiding was de echtscheiding van [eiser] , in het kader waarvan zijn aandelen gewaardeerd dienden te worden. Uit de in r.o. 2.11 aangehaalde e-mail van 10 maart 2016 van Burgerz aan [eiser] kan niet worden geconcludeerd dat er tussen partijen een afspraak bestond over een vergoeding voor werkzaamheden, anders dan de aandelen. Tussen maart 2016 en januari 2017 hebben partijen ook niet over een vergoeding gesproken. Tot slot refereert [eiser] in zijn brief van 6 januari 2017 niet aan een tussen partijen bestaande afspraak over een vergoeding voor zijn werkzaamheden. Zoals in r.o. 4.10 is overwogen, wijst deze brief er op dat tussen partijen geen afspraak bestond over een vergoeding in geld.