ECLI:NL:HR:2008:BF3941

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C07/135HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid van beroep wegens onvoldoende klachten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.G. Evers, had beroep ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 27 oktober 2006 het eindvonnis van de rechtbank had bekrachtigd. De rechtbank had op 20 augustus 2003 de eiser veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.380,--, vermeerderd met wettelijke rente, en had de vordering in reconventie afgewezen. De eiser had in zijn cassatieprocedure aangevoerd dat het middel voldeed aan de eisen voor cassatie, maar de Hoge Raad oordeelde dat het middel niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed. De Hoge Raad concludeerde dat de klachten tegen de bestreden beslissing niet begrijpelijk waren en verklaarde de eiser niet-ontvankelijk in zijn beroep. Tevens werd de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerder op nihil werden begroot. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de eisen aan cassatiemiddelen verduidelijkt en de gevolgen van niet-ontvankelijkheid in cassatie benadrukt.

Uitspraak

21 november 2008
Eerste Kamer
Nr. C07/135HR
RM/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.G. Evers,
t e g e n
[Verweerder],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Verweerder] heeft bij exploot van 26 juli 2002 [eiser] gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage en gevorderd, kort gezegd, [eiser] te veroordelen tot betaling van de in de koopovereenkomst overeengekomen boete ad € 6.600,--, met rente en kosten, en tot betaling van aanvullende schade nader op te maken bij staat.
[Eiser] heeft de vordering bestreden en, in reconventie, gevorderd, kort gezegd, [verweerder] te veroordelen tot betaling van hetzelfde bedrag aan boete, alsmede een bedrag van € 6.715,--, met rente en kosten.
De rechtbank heeft bij eindvonnis van 20 augustus 2003 in conventie [eiser] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.380,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 april 2002 en het meer of anders gevorderde afgewezen. De rechtbank heeft de vordering in reconventie afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. [Verweerder] is in hoger beroep niet verschenen.
Bij arrest van 27 oktober 2006 heeft het hof het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] partijen toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn beroep.
3. Beoordeling van het middel
Het middel voldoet niet aan de eisen die aan een middel van cassatie zijn te stellen, reeds omdat het geen begrijpelijke klachten tegen de bestreden beslissing bevat. Het kan daarom niet tot cassatie leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 21 november 2008.