ECLI:NL:HR:2008:BF3181
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over redelijke termijn en niet-ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. Het beroep in cassatie was ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof, die een middel van cassatie had voorgesteld. De zaak betreft een strafzaak waarin de verdachte, geboren in 1960, in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof. De Advocaat-Generaal Vellinga concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vroeg om terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat deze opnieuw kon worden berecht.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Gerechtshof ten onrechte de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging heeft verbonden aan de overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad verwijst naar eerdere arresten waarin is vastgesteld dat overschrijding van de redelijke termijn niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen daarvan voor de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De beslissing van de Hoge Raad biedt duidelijkheid over de toepassing van de redelijke termijn in het strafrecht en bevestigt dat overschrijding daarvan niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van de vervolging.