ECLI:NL:HR:2008:BF3196
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de redelijke termijn in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) in de vervolging van een verdachte die was veroordeeld voor het medeplegen van een overtreding van de Wet toezicht effectieverkeer en deelname aan een criminele organisatie. Het Hof had het OM niet-ontvankelijk verklaard op grond van overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De Advocaat-Generaal Vellinga had in cassatie geconcludeerd tot vernietiging van deze uitspraak en terugwijzing naar het Gerechtshof.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte het OM niet-ontvankelijk had verklaard. De Hoge Raad benadrukte dat overschrijding van de redelijke termijn van berechting in uitzonderlijke gevallen kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM, maar dat hiervoor zware motiveringseisen gelden. De Hoge Raad verwees naar eerdere arresten waarin werd vastgesteld dat overschrijding van de redelijke termijn niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het OM. In dit geval was de beslissing van het Hof niet in overeenstemming met de latere jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelde dat aan termijnoverschrijding niet de niet-ontvankelijkheid van het OM kan worden verbonden.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht op het bestaande hoger beroep. Dit arrest onderstreept het belang van de redelijke termijn in strafprocedures en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging door de rechter bij het toekennen van de gevolgen van termijnoverschrijding.