ECLI:NL:HR:2008:BC6006
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Herziening van de proeftijd in strafzaken en de toepassing van artikel 14b en 14c Sr
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte deze proeftijd had vastgesteld, omdat artikel 14b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht niet correct was toegepast. De Hoge Raad concludeerde dat de proeftijd in dit geval maximaal twee jaren mocht bedragen, zoals bepaald in artikel 14c, eerste en tweede lid, onder 3° en 5°. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd voor zover het de proeftijd betreft en de proeftijd vastgesteld op twee jaren. De gevangenisstraf zal niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt of de bijzondere voorwaarden niet naleeft. De zaak betreft ook de toepassing van bijzondere voorwaarden die aan de proeftijd zijn verbonden, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en het verwijderen van bepaalde uitlatingen van websites. De Hoge Raad heeft de redelijke termijn in de cassatiefase beoordeeld en vastgesteld dat deze was overschreden, maar heeft geen rechtsgevolg aan deze constatering verbonden. De overige middelen van de verdachte konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad heeft de zaak in zijn geheel beoordeeld.