ECLI:NL:RBALM:2009:BH1721

Rechtbank Almelo

Datum uitspraak
3 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08.710706-08
Instantie
Rechtbank Almelo
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en poging tot zware mishandeling door verdachte met vechtsportachtergrond

In deze zaak heeft de rechtbank Almelo op 3 februari 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte met een vechtsportachtergrond. De verdachte is schuldig bevonden aan twee pogingen tot zware mishandeling en drie eenvoudige mishandelingen. De feiten vonden plaats op 12 oktober 2008 in Enschede, waar de verdachte willekeurige slachtoffers op straat aanviel. Hij heeft twee slachtoffers met een vuist geslagen, terwijl hij een mes vasthield, en drie andere slachtoffers op verschillende manieren mishandeld, waaronder het geven van een kopstoot. De rechtbank beschouwt het gedrag van de verdachte als een schrijnend voorbeeld van zinloos geweld, waarbij argeloze voorbijgangers zonder enige aanleiding werden aangevallen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is reclasseringstoezicht opgelegd als bijzondere voorwaarde. Het inbeslaggenomen mes is onttrokken aan het verkeer. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn geheel toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de psychische toestand van de verdachte, en zijn jonge leeftijd. Ondanks een eerdere veroordeling voor een geweldsdelict, heeft de rechtbank besloten tot een lagere straf dan de officier van justitie had geëist, maar benadrukt dat dergelijk geweld niet wordt getolereerd in de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO
Sector strafrecht
parketnummer: 08/710706-08
datum vonnis: 3 februari 2009
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen:
[VERDACHTE],
geboren op [1989] in [GEBOORTEPLAATS],
wonende in [WOONPLAATS],
nu verblijvende in het huis van bewaring Karelskamp in Almelo.
1. Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 januari 2009. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. T.I. Spoor en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw mr. D. Greven, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.
Het slachtoffer, [SLACHTOFFER 1], was op de zitting aanwezig. Hij heeft geen gebruik gemaakt van zijn spreekrecht.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: heeft geprobeerd [SLACHTOFFER 1] te doden dan wel heeft geprobeerd die [SLACHTOFFER 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel die [SLACHTOFFER 1] heeft mishandeld;
Feit 2: heeft geprobeerd [SLACHTOFFER 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel die [SLACHTOFFER 2] heeft mishandeld;
Feit 3: heeft geprobeerd [SLACHTOFFER 3], [SLACHTOFFER 4] en [SLACHTOFFER 5] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel voornoemde [SLACHTOFFER 3], [SLACHTOFFER 4] en [SLACHTOFFER 5] heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 12 oktober 2008 te Enschede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[SLACHTOFFER 1] van het leven te beroven, met dat opzet
meermalen althans eenmaal (telkens)
- met kracht die [SLACHTOFFER 1] tegen een muur heeft geduwd en/of (vervolgens)
- met kracht met zijn, verdachtes, vuist naar het hoofd/gezicht van die [SLACHTOFFER 1] heeft uitgehaald, terwijl hij, verdachte, op dat moment een (groot) mes
vasthield in de hand waarmee hij naar die [SLACHTOFFER 1] sloeg, althans met een
(groot) mes heeft uitgehaald naar het gezicht en/of de hals van die [SLACHTOFFER 1]
en/of (vervolgens)
- met kracht met zijn, verdachtes, vuist tegen het hoofd/gezicht van die [SLACHTOFFER 1] heeft geslagen, terwijl hij, verdachte, op dat moment een (groot) mes
vasthield in de hand waarmee hij die [SLACHTOFFER 1] sloeg,
(terwijl hij, verdachte, verkeerde onder invloed van alcohol en/of andere
verdovende middelen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 12 oktober 2008 te Enschede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [SLACHTOFFER 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet meermalen althans eenmaal (telkens)
- met kracht die [SLACHTOFFER 1] tegen een muur heeft geduwd en/of (vervolgens)
- met kracht met zijn, verdachtes, vuist naar het hoofd/gezicht van die [SLACHTOFFER 1] heeft uitgehaald, terwijl hij, verdachte, op dat moment een (groot) mes
vasthield in de hand waarmee hij naar die [SLACHTOFFER 1] sloeg, althans met een
(groot) mes heeft uitgehaald naar het gezicht en/of de hals van die [SLACHTOFFER 1]
en/of (vervolgens)
- met kracht met zijn, verdachtes, vuist tegen het hoofd/gezicht van die [SLACHTOFFER 1] heeft geslagen, terwijl hij, verdachte, op dat moment een (groot) mes
vasthield in de hand waarmee hij die [SLACHTOFFER 1] sloeg,
(terwijl hij, verdachte, verkeerde onder invloed van alcohol en/of andere
verdovende middelen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 12 oktober 2008 te Enschede
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [SLACHTOFFER 1]),
meermalen althans eenmaal (telkens)
met kracht tegen een muur heeft geduwd en/of met zijn vuist, waarin hij,
verdachte, een mes vast had, en/of/althans met een mes en/of met zijn vuist,
tegen/in het gezicht en/of de hals heeft geslagen/gestoken/gesneden, waardoor
deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 12 oktober 2008 te Enschede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [SLACHTOFFER 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [SLACHTOFFER 2] meermalen athans eenmaal met zijn, verdachtes,
vuist tegen de slaap, althans het hoofd heeft geslagen, (terwijl hij,
verdachte, op dat moment een mes vasthield in de hand waarmee hij die
[SLACHTOFFER 2] sloeg), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 12 oktober 2008 te Enschede
meermalen althans eenmaal (telkens)
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [SLACHTOFFER 2]), met zijn,
verdachtes vuist, tegen de slaap althans het hoofd heeft geslagen, waardoor
deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 12 oktober 2008 te Enschede
meermalen althans eenmaal (telkens)
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [SLACHTOFFER 3] en/of [SLACHTOFFER 4] en/of [SLACHTOFFER 5], opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet
- die [SLACHTOFFER 4] (telkens) met de tot vuist gebalde hand tegen het gezicht heeft
geslagen en/of die [SLACHTOFFER 4] tegen de zij en/althans het lichaam heeft getrapt
en/of
- die [SLACHTOFFER 3] (telkens) met de tot vuist gebalde hand tegen het gezicht heeft
geslagen en/of
- die [SLACHTOFFER 5] (telkens) met de tot vuist gebalde hand tegen het gezicht heeft
geslagen en/of met zijn, verdachtes, hoofd tegen het hoofd van die [SLACHTOFFER 5] heeft
geslagen althans een kopstoot heeft gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(incident Langestraat/Ei van Ko)
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 12 oktober 2008 te Enschede
meermalen althans eenmaal (telkens)
opzettelijk mishandelend
- [SLACHTOFFER 4] (telkens) met de tot vuist gebalde hand tegen het gezicht heeft
geslagen en/of die [SLACHTOFFER 4] tegen de zij en/althans het lichaam heeft getrapt
en/of
- [SLACHTOFFER 3] (telkens) met de tot vuist gebalde hand tegen het gezicht heeft
geslagen en/of
- [SLACHTOFFER 5] (telkens) met de tot vuist gebalde hand tegen het gezicht heeft
geslagen en/of met zijn, verdachtes, hoofd tegen het hoofd van die [SLACHTOFFER 5] heeft geslagen althans een kopstoot heeft gegeven,
waardoor (elk van) deze (perso(o)n(en) letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn
heeft/hebben ondervonden.
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1 primair zal worden vrijgesproken. Vervolgens heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte voor feit 1 subsidiair, feit 2 primair en feit 3 primair zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van
3 jaar en als bijzondere voorwaarde, toezicht van de Reclassering Nederland.
De officier van justitie heeft gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [SLACHTOFFER 4] gevorderd tot een bedrag van € 200,=, met oplegging van de Terwee-maatregel en met niet-ontvankelijkverklaring van het overige deel van deze vordering. De vordering van de benadeelde partij [SLACHTOFFER 1] kan volgens de officier geheel worden toegewezen, met oplegging van de Terwee-maatregel. Ook heeft de officier van justitie onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen mes gevorderd.
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
5.1 De vaststaande feiten
De onderstaande feiten volgen rechtstreeks uit de bewijsmiddelen en hebben bij de behandeling van de zaak niet ter discussie gestaan. Het vaststellen van deze feiten behoeft daarom geen andere motivering door de rechtbank dan een verwijzing naar de betreffende bewijsmiddelen .
Feit 1
Op 12 oktober 2008 in Enschede heeft verdachte opzettelijk en met kracht een persoon genaamd [SLACHTOFFER 1] tegen een muur geduwd. Ook heeft verdachte opzettelijk en met kracht met zijn vuist tegen het gezicht van die [SLACHTOFFER 1] geslagen. [SLACHTOFFER 1] heeft hierdoor pijn en letsel in zijn gezicht opgelopen . Verdachte verkeerde onder invloed van alcohol .
Feit 2
Op 12 oktober 2008 in Enschede heeft verdachte opzettelijk en met kracht met zijn vuist tegen het hoofd van een persoon genaamd [SLACHTOFFER 2] geslagen . [SLACHTOFFER 2] heeft hierdoor pijn en letsel opgelopen .
Feit 3
Op 12 oktober 2008 in Enschede heeft verdachte opzettelijk en met kracht meermalen met zijn tot vuist gebalde hand tegen het gezicht van een persoon genaamd [SLACHTOFFER 4] geslagen. Ook heeft verdachte een persoon genaamd [SLACHTOFFER 3] meermalen met zijn tot vuist gebalde hand tegen het gezicht geslagen. Ook heeft verdachte een kopstoot gegeven aan een persoon genaamd [SLACHTOFFER 5] . [SLACHTOFFER 4], [SLACHTOFFER 3] en[SLACHTOFFER 5] hebben hierdoor pijn en letsel opgelopen.
5.2 Feit 1 en feit 2: aanwezigheid van het mes
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte op 12 oktober 2008 aan de Zuiderhagen te Enschede een mes bij zich heeft gedragen en dat verdachte het slachtoffer [SLACHTOFFER 1] heeft geslagen met de hand waarin hij op dat moment het mes vasthield. Ter onderbouwing van deze mening baseert de officier van justitie zich met name op de verklaringen van drie getuigen, [SLACHTOFFER 1], [SLACHTOFFER 2] en [GETUIGE 1], die allen een mes in de hand van verdachte hebben gezien. Eveneens acht de officier van justitie het opvallend dat deze getuigen een gelijkluidende beschrijving geven van het mes en dat het mes dat bij verdachte thuis wordt aangetroffen, voldoet aan deze beschrijvingen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw betoogt dat verdachte ontkent op 12 oktober 2008 aan de Zuiderhagen in Enschede een mes bij zich te hebben gedragen. Nu tijdens zijn aanhouding geen mes op het lichaam van verdachte is aangetroffen en de getuigenverklaringen betreffende een mes niet eenduidig zijn, is de raadsvrouw van mening dat niet kan worden bewezen dat verdachte op 12 oktober 2008 een mes bij zich droeg en daarmee heeft geslagen.
De bewijsoverweging van de rechtbank
De slachtoffers [SLACHTOFFER 1] en [SLACHTOFFER 2] verklaren beiden over de aanwezigheid van een mes in de hand van verdachte. [SLACHTOFFER 1] verklaart dat hij zag dat verdachte een mes in zijn hand had. [SLACHTOFFER 1] beschrijft het mes als zijnde een keukenmes met een zwart handvat en een lemmet van ongeveer 15 cm . [SLACHTOFFER 2] zag dat [SLACHTOFFER 1] werd geraakt met een mes in zijn gezicht. [SLACHTOFFER 2] verklaart dat het een mes is met een lemmet van ongeveer 15 a 20 cm. [SLACHTOFFER 2] verklaart dat verdachte hem heeft geslagen met de linkervuist terwijl verdachte in die vuist het mes vasthield . Getuige [GETUIGE 1] zag dat verdachte een mes in zijn linkervuist vasthield. Zij ziet dat het een mes is met een zwart handvat en een metalen lemmet en met een totale lengte van ongeveer 25 a 30 cm . Verdachte verklaart dat hij, nadat hij [SLACHTOFFER 1] en [SLACHTOFFER 2] heeft geslagen, naar zijn huis is gegaan, binnen in zijn huis is geweest en vervolgens weer is weggegaan . [VERBALISANT] verklaart dat een mes in de keuken van
verdachte werd aangetroffen. Hij omschrijft het mes als een vleesmes met een lengte van totaal 27 cm, met een zwart handvat en een lemmetlengte van 15 cm .
Op basis van voornoemde feiten en omstandigheden staat voor de rechtbank vast dat verdachte op 12 oktober 2008, ten tijde van de hem onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, een mes in zijn hand had toen hij met die hand de slachtoffers [SLACHTOFFER 1] en [SLACHTOFFER 2] heeft geslagen.
5.3 Feit 1: poging doodslag
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat geen sprake is van een poging doodslag en dat verdachte voor het onder feit 1 primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Zij baseert zich op de verklaring van [SLACHTOFFER 1] waarin deze uitspreekt dat, hoewel verdachte een mes in zijn hand had, [SLACHTOFFER 1] de indruk kreeg dat verdachte hem wilde slaan en niet de intentie had om te steken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw betoogt dat geen sprake is van een poging doodslag nu verdachte ontkent een mes bij zich te hebben gehad. Uit de foto’s van het letsel aan de mondhoek van het slachtoffer valt niet af te leiden dat het letsel door een mes is veroorzaakt en kan het volgens de raadsvrouw ook het gevolg zijn van een vuistslag. Verdachte had tijdens zijn aanhouding geen mes bij zich. Niet is onderzocht of het mes, dat later in het huis van verdachte is aangetroffen, bloedsporen dan wel andere sporen bevatte.
Ook wanneer wel bewezen kan worden dat verdachte een mes in zijn hand had ten tijde van de mishandeling van [SLACHTOFFER 1], is de raadsvrouw van mening dat dit geen poging doodslag oplevert, nu verdachte niet de intentie tot steken had en slechts een vuistslag gaf waardoor opzet, ook voorwaardelijke opzet, op de dood van [SLACHTOFFER 1] ontbreekt.
De bewijsoverweging van de rechtbank
[SLACHTOFFER 1] verklaart dat verdachte een mes in zijn linkerhand had. [SLACHTOFFER 1] zag dat verdachte met zijn linkervuist uithaalde. [SLACHTOFFER 1] zegt dat hij niet de indruk had dat verdachte hem wilde steken met het mes, maar dat verdachte hem met die hand wilde slaan en dat hij voelde dat hij in zijn gezicht werd geraakt door de vuist van verdachte . Verdachte zelf heeft verklaard dat hij heeft geslagen . Getuige [SLACHTOFFER 2] zag dat [SLACHTOFFER 1] werd geraakt met een mes in zijn gezicht . Onder punt 5.2 heeft de rechtbank al uiteengezet op welke gronden zij bewezen acht dat verdachte op 12 oktober 2008 ten tijde van het plegen van feit 1 en feit 2 een mes in zijn hand had.
De rechtbank is, alle bovenstaande feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, van oordeel dat verdachte geen stekende beweging heeft gemaakt maar heeft uitgehaald met zijn vuist naar [SLACHTOFFER 1] en dat verdachte op dat moment in deze vuist een mes vast hield. Echter is niet onomstotelijk vast komen te staan dat het letsel in de mondhoek van [SLACHTOFFER 1] is veroorzaakt door dit mes. De rechtbank acht niet onaannemelijk dat voornoemd letsel kan zijn ontstaan als gevolg van een klap van de vuist van verdachte. De rechtbank deelt de visie van de officier van justitie en de raadsvrouw dat de intentie om [SLACHTOFFER 1] te doden niet aanwezig is geweest bij verdachte. Verdachte heeft evenmin de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer [SLACHTOFFER 1], als gevolg van zijn handeling het leven zou laten. De rechtbank is op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden van oordeel dat nu het opzet op de dood ontbreekt, geen sprake kan zijn van een poging doodslag en dat verdachte voor het hem onder feit 1 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
5.4 Feit 2: slaan tegen de slaap
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht, gelet op de verklaringen van verdachte en van het slachtoffer [SLACHTOFFER 2], bewezen dat verdachte tegen de slaap van het slachtoffer heeft geslagen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte slachtoffer [SLACHTOFFER 2] tegen de slaap heeft geslagen, nu alleen [SLACHTOFFER 2] zelf hierover heeft verklaard.
De bewijsoverweging van de rechtbank
[SLACHTOFFER 2] zegt in zijn aangifte dat hij door verdachte tegen zijn slaap is geslagen. [SLACHTOFFER 2] verklaart dat verdachte hem heeft geslagen met de linkervuist terwijl verdachte in deze vuist het mes vasthield. [SLACHTOFFER 2] heeft als gevolg hiervan een zwelling en pijn aan zijn slaap . Verdachte zelf verklaart dat hij [SLACHTOFFER 2] met zijn linker en rechter vuist tegen het hoofd heeft geslagen .
De verklaring van verdachte en de aangifte van [SLACHTOFFER 2] komen in grote lijn overeen. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de juistheid van de weergave van de gebeurtenissen, zoals door [SLACHTOFFER 2] in zijn aangifte is uiteengezet. De rechtbank concludeert op grond van voornoemde feiten en omstandigheden dat verdachte met zijn tot vuist gebalde hand tegen de slaap van [SLACHTOFFER 2] heeft geslagen.
5.5 Feit 2: poging zware mishandeling
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen, gelet op de verklaringen van verdachte en van het slachtoffer [SLACHTOFFER 2] en gelet op het letsel van [SLACHTOFFER 2], dat sprake is van een poging zware mishandeling, nu verdachte tegen de slaap van het slachtoffer heeft geslagen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw betoogt dat nu verdachte slechts één klap tegen het hoofd van [SLACHTOFFER 2] heeft gegeven, dit onvoldoende is om een poging zwaar lichamelijk letsel bewezen te verklaren, met name gelet op een uitspraak van het hof ’s Hertogenbosch waarin is bepaald dat het slaan met de vuist in het gezicht en het slaan met een barkruk tegen het lichaam niet de conclusie rechtvaardigt dat de verdachte willens en wetens de bewuste kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
De bewijsoverweging van de rechtbank
De rechtbank heeft onder punt 5.3 reeds uiteengezet dat zij bewezen acht dat verdachte ten tijde van het onder feit 2 tenlastegelegde een mes in zijn hand vasthield. Onder punt 5.4 is door de rechtbank geconcludeerd dat verdachte met zijn vuist tegen de slaap van [SLACHTOFFER 2] heeft geslagen. [SLACHTOFFER 2] verklaart dat verdachte hem heeft geslagen met de linkervuist terwijl verdachte in deze vuist het mes vasthield .
Door [SLACHTOFFER 2] te slaan tegen de slaap terwijl verdachte op dat moment het mes vasthield in de hand waarmee hij sloeg, nam verdachte een dermate groot risico, dat hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer ernstig letsel zou oplopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat een vuistslag tegen de slaap, wanneer zich in die vuist een vleesmes bevindt, ernstige gevolgen voor het slachtoffer kan hebben. Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [SLACHTOFFER 2].
5.6 Feit 3: poging zware mishandeling
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat sprake is van een poging zware mishandeling voor alle onder feit 3 genoemde slachtoffers.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe betwist het standpunt van de officier van justitie en betoogt dat de handelingen door verdachte verricht, namelijk meermalen met de vuist in het gezicht van [SLACHTOFFER 3], [SLACHTOFFER 4] en[SLACHTOFFER 5] slaan en het geven van een kopstoot aan[SLACHTOFFER 5], geen poging zware mishandeling, maar eenvoudige mishandeling opleveren. Hierbij baseert de raadsvrouw zich opnieuw op voornoemde uitspraak van het hof ’s Hertogenbosch.
De bewijsoverweging van de rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat hij [SLACHTOFFER 4] en [SLACHTOFFER 3] meermalen met zijn tot vuist gebalde hand heeft geslagen en dat hij[SLACHTOFFER 5] een kopstoot heeft gegeven .
De rechtbank is van oordeel dat het slaan met een gebalde vuist tegen het gezicht van [SLACHTOFFER 4] en van [SLACHTOFFER 3] en het geven van een kopstoot aan[SLACHTOFFER 5], niet de aanmerkelijke kans met zich meebrengt dat bij één der slachtoffers zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan. De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat geen sprake is van een poging zware mishandeling en dat verdachte voor het hem onder feit 3 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, door zo te handelen, zich aan eenvoudige mishandeling van deze slachtoffers heeft schuldig gemaakt.
5.7 De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 primair en feit 3 primair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair, feit 2 primair en feit 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair
hij op 12 oktober 2008 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [SLACHTOFFER 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- met kracht met zijn, verdachtes, vuist tegen het gezicht van die [SLACHTOFFER 1] heeft geslagen, terwijl hij, verdachte, op dat moment een groot mes vasthield in de hand waarmee hij die [SLACHTOFFER 1] sloeg, (terwijl hij, verdachte, verkeerde onder invloed van alcohol), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair
hij op 12 oktober 2008 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [SLACHTOFFER 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [SLACHTOFFER 2] met zijn, verdachtes, vuist tegen de slaap heeft geslagen, terwijl hij, verdachte, op dat moment een mes vasthield in de hand waarmee hij die [SLACHTOFFER 2] sloeg, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3 subsidiair
hij op 12 oktober 2008 te Enschede telkens opzettelijk mishandelend
- [SLACHTOFFER 4] meermalen met de tot vuist gebalde hand tegen het gezicht heeft geslagen en
- [SLACHTOFFER 3] meermalen met de tot vuist gebalde hand tegen het gezicht heeft geslagen en
- [SLACHTOFFER 5] een kopstoot heeft gegeven,
waardoor deze personen letsel hebben bekomen en pijn hebben ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 subsidiair, feit 2 primair en feit 3 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 300 en 302 juncto 45 Sr.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair en feit 2 primair
telkens het misdrijf: poging tot zware mishandeling;
feit 3 subsidiair
het misdrijf: mishandeling, meermalen gepleegd.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
8. De op te leggen straf of maatregel
8.1 De gronden voor een straf of maatregel
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee pogingen tot zware mishandeling. Hij heeft twee willekeurige slachtoffers op straat aangevallen en hen met een vuist tegen het gezicht en de slaap geslagen, terwijl hij op dat moment in deze hand een mes vasthield. Ook heeft verdachte drie andere willekeurige slachtoffers op straat aangevallen. Twee van hen heeft hij met de vuist geslagen en het derde slachtoffer heeft hij zelfs een kopstoot gegeven. Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Dit soort excessief geweld op de openbare weg heeft voor de slachtoffers hiervan ingrijpende psychische gevolgen en veroorzaakt veel onrust in de maatschappij. Met name het feit dat de slachtoffers willekeurige voorbijgangers waren op weg naar huis na een avond stappen in het uitgaansleven van Enschede en dat verdachte, die een vechtsportachtergrond heeft, deze argeloze slachtoffers zonder enige aanleiding aanviel, rekent de rechtbank verdachte aan. De rechtbank ziet het gedrag van verdachte als een schrijnend voorbeeld van zinloos geweld. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een gevangenisstraf.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In dit verband heeft de rechtbank bij haar overwegingen ook de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting betrokken, voor zover deze voor de onderhavige feiten zijn vastgesteld. Deze geven aan als uitgangspunt voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel (voor 1 november 2008) met behulp van een wapen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden. In de oriëntatiepunten geldt als uitgangspunt voor mishandeling van één slachtoffer zonder slagwapen waardoor aanzienlijk lichamelijk letsel wordt veroorzaakt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken.
De rechtbank legt in het nadeel van de verdachte uit dat hij zich, na een recente veroordeling voor een geweldsdelict, wederom schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke delicten. Naar het oordeel van de rechtbank is er echter toch reden een lagere straf op te leggen dan uit de oriëntatiepunten volgt.
Bij de twee pogingen tot zware mishandeling (feit 1 en feit 2) is, anders dan het in oriëntatiepunt, geen sprake van voltooide delicten. Bovendien is de aard van het letsel bij de drie slachtoffers (feit 3) minder ernstig dan in voornoemd oriëntatiepunt.
Verder is over de verdachte zowel een psychologisch als een psychiatrisch rapport uitgebracht. Ook heeft de Reclassering Nederland een voorlichtingsrapport over verdachte gemaakt. In de rapporten is onder meer geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een posttraumatische stressstoornis en aan een persoonlijkheidsproblematiek met onder andere antisociale en borderline trekken. Verdachte wordt licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar geacht. Ook dit werkt strafverminderend.
Met zijn houding ter terechtzitting verdachte blijk van inzicht gegeven in de strafbaarheid van zijn handelen. Hij heeft aangegeven dat hij de noodzaak van behandeling inziet en hier positief tegenover staat. Dit zal de rechtbank in het voordeel van verdachte laten meewegen.
Gelet op het bovenstaande, komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf van 12 maanden voor verdachte passend is.
Rekening houdend met de jonge leeftijd van verdachte, het feit dat hij nog niet eerder een gevangenisstraf heeft ondergaan en om verdachte er van te weerhouden in de toekomst nogmaals strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank een deel van de straf, te weten 6 maanden, voorwaardelijk opleggen. Dit gedeelte is kleiner is dan de 8 maanden voorwaardelijk die de officier van justitie heeft gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank vergt het willekeurige en gewelddadige karakter van de misdrijven echter het opleggen van een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf, mede als signaal dat dit soort ingrijpende en beangstigende misdrijven niet worden geaccepteerd.
Op grond van hetgeen in de hierboven genoemde rapporten over verdachte naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat aan het voorwaardelijk deel van de vrijheidsbenemende straf een bijzondere voorwaarde dient te worden gekoppeld. De rechtbank acht het van belang dat verdachte begeleiding krijgt voor het verwerken van zijn verleden en in het proces van zelfstandig worden. Om verdachte de noodzakelijke hulp en steun te bieden zal de rechtbank bepalen dat de verdachte zich moet houden aan de door de reclassering gestelde voorschriften en aanwijzingen, ook indien dat het meewerken aan een poliklinische behandeling zal inhouden.
De officier van justitie heeft bepleit de proeftijd te stellen op een termijn van 3 jaren. De wet laat een dergelijk lange proeftijd echter in dit geval niet toe. Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 8 april 2008 (LJN BC6006), heeft de mogelijkheid van een langere proeftijd van artikel 14b, tweede lid Sr geen betrekking op de algemene voorwaarde van artikel 14c, eerste lid of op de bijzondere voorwaarde van artikel 14c, tweede lid, onder 5? Sr.
8.2 Het beslag
De officier van justitie vordert onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen mes.
De raadsvrouw verklaart geen bezwaar te hebben tegen een onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen mes, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen mes vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat verdachte met behulp van dit voorwerp feit 1 subsidiair en feit 2 primair heeft begaan en het mes van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
9.1 De schade van benadeelden
Vordering [SLACHTOFFER 1]
[SLACHTOFFER 1], wonende te [WOONPLAATS] aan de [WOONADRES], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 340,= (driehonderd en veertig euro). Deze schade bestaat uit de volgende posten:
- restwaarde bebloede jas € 30,=
- restwaarde bebloede schoenen € 20,=
- smartengeld € 290,=
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [SLACHTOFFER 1] geheel dient te worden toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel zoals neergelegd in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht moet worden opgelegd.
Door de verdachte is aangevoerd dat hij bereid is de door benadeelde partij [SLACHTOFFER 1] ingediende vordering geheel te betalen. Hij betwist voornoemde vordering niet.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in zijn vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terecht¬zitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 340,=. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
Vordering [SLACHTOFFER 4]
[SLACHTOFFER 4], wonende te [WOONPLAATS] aan de [WOONADRES], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 392,10 (driehonderd en tweeënnegentig euro en 10 eurocent). Deze schade bestaat uit de volgende posten:
- niet kunnen werken, 16 ½ uur € 89,10
- smartengeld € 303,=
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [SLACHTOFFER 4] tot een bedrag van € 200,= dient te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie wil dat benadeelde partij [SLACHTOFFER 4] voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk wordt verklaard.
Door de verdachte is aangevoerd dat hij bereid is de door benadeelde partij [SLACHTOFFER 1] ingediende vordering geheel te betalen. Hij betwist voornoemde vordering niet.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in zijn vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terecht¬zitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk. Dit geldt ook voor de gevorderde immateriële schadevergoeding. De rechtbank sluit daarbij aan bij hetgeen in soortgelijke gevallen pleegt te worden opgelegd. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 392,10. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
9.2 De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal, bij de onder punt 9.1 toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen [SLACHTOFFER 1] en [SLACHTOFFER 4], voor beide vorderingen de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door feit 1 subsidiair en door feit 3 subsidiair is toegebracht.
10. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust het op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36b, 36c, 36f, 57 Sr.
11. De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en feit 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat verdachte het onder feit 1 subsidiair, feit 2 primair en feit 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 subsidiair, feit 2 primair en feit 3 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair en feit 2 primair telkens het misdrijf: poging tot zware mishandeling;
feit 3 subsidiair het misdrijf: mishandeling, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 subsidiair, feit 2 primair en feit 3 subsidiair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt begeleiding of behandeling door derden, voor zover en voor zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Maatregel
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: een mes;
Schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [SLACHTOFFER 1] van een bedrag van € 340,= (driehonderd en veertig euro);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 1 subsidiair tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 340,= (driehonderd en veertig euro) ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 6 dagen zal worden toegepast;
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
Schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [SLACHTOFFER 4] van een bedrag van € 392,10 (driehonderd en tweeënnegentig euro en 10 eurocent);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit 1 subsidiair tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 392,10 (driehonderd en tweeënnegentig euro en 10 eurocent) ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van 7 dagen zal worden toegepast,
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. C. Caminada, voorzitter, mr. S.M.M. Bordenga en
mr. M.E. van Wees, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 3 februari 2009.