ECLI:NL:HR:2007:BB6459

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
43451
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de vaststelling van verlies uit werk en woning in de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 oktober 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vaststelling van een verlies uit werk en woning voor de inkomstenbelasting van het jaar 2001. De Inspecteur had bij de vaststelling van de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen het verlies uit werk en woning vastgesteld op nihil, zonder een ondernemingsverlies te erkennen. Na bezwaar van de belanghebbende handhaafde de Inspecteur deze beschikking, waarop de belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot cassatie door de belanghebbende.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de belanghebbende gegrond waren. De stelling van de belanghebbende, die bedoeld was om het ondernemerschap te onderbouwen, had betrekking op de winstpotentie en niet op de toerekenbaarheid van een specifiek voordeel aan het jaar 2001. Dit betekende dat het oordeel van het Hof niet kon standhouden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing, met inachtneming van het arrest.

Daarnaast werd bepaald dat de Staat het griffierecht van € 105 aan de belanghebbende moest vergoeden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten, en dat het verwijzingshof zou beoordelen of er een vergoeding voor de kosten van het geding voor het Hof aan de belanghebbende moest worden toegekend.

Uitspraak

Nr. 43.451
26 oktober 2007
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 31 augustus 2001, nr. 06/00099, betreffende een beschikking als bedoeld in artikel 3.151, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
1. Het geding in feitelijke instantie
De Inspecteur heeft, gelijktijdig met het ten name van belanghebbende vaststellen van de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001, het bedrag van het verlies uit werk en woning van dat jaar bij beschikking vastgesteld op nihil, zonder daarin een ondernemingsverlies te begrijpen. De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Het Hof heeft in rechtsoverweging 6.3 van zijn uitspraak geoordeeld dat het niet behoefde toe te komen aan een beoordeling van het tussen partijen bestaande geschil of belanghebbende ondernemer is in de zin van artikel 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001, daar de juistheid van de door belanghebbende ter zitting aangevoerde stelling dat zij voor 2001 een positief resultaat verwachtte, met zich bracht dat het belang aan belanghebbendes beroep kwam te ontvallen aangezien er alsdan voor het onderhavige jaar geen vast te stellen verlies zou zijn.
3.2. Voor zover de klachten evenvermeld oordeel bestrijden, zijn zij gegrond. Vorenbedoelde stelling, aangevoerd om het ondernemerschap te staven, had klaarblijkelijk betrekking op de winstpotentie en niet op de toerekenbaarheid van een bepaald voordeel aan het onderhavige jaar. Voor 's Hofs bestreden oordeel kan die stelling derhalve geen grondslag bieden.
De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 105.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2007.