In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslagen inkomstenbelasting en Ziekenfondswet van belanghebbende, die diensten verleent aan ondernemingen die zaken doen in China. De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag opgelegd voor het jaar 2002, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning op nihil was vastgesteld. Belanghebbende stelde dat zij een ondernemingsverlies had, maar het Hof oordeelde dat de activiteiten van belanghebbende geen bron van inkomen vormden. Het Hof concludeerde dat belanghebbende in 2002 niet redelijkerwijs kon verwachten dat haar activiteiten zouden leiden tot positieve opbrengsten, gezien de negatieve resultaten van voorgaande jaren. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde deze uitspraak, met uitzondering van de uitspraak inzake de aanslag Zfw, die niet-ontvankelijk werd verklaard. Het Hof oordeelde dat de door belanghebbende overgelegde gegevens over de jaren 2004 tot en met 2009 niet betrouwbaar waren, omdat de inspecteur deze had betwist en belanghebbende had geweigerd om medewerking te verlenen aan een onderzoek naar de juistheid van deze gegevens. De slotsom was dat er geen sprake was van een bron van inkomen en daarmee ook niet van een onderneming in fiscale zin.