ECLI:NL:HR:2009:BJ8541

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00094
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.G. van Vliet
  • C.B. Bavinck
  • A.R. Leemreis
  • J.A.C.A. Overgaauw
  • M.A. Fierstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoge Raad vernietigt uitspraak Gerechtshof wegens schending procesorde bij afwezigheid belanghebbende

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De belanghebbende, aangeduid als X te Z, had beroep ingesteld tegen een beschikking van de Inspecteur inzake de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001. De Inspecteur had het verlies uit werk en woning van belanghebbende vastgesteld op nihil, wat leidde tot bezwaar en een ongegrond verklaard beroep door het Gerechtshof. De Hoge Raad had eerder een arrest gewezen dat de zaak terugverwees naar het Gerechtshof voor verdere behandeling.

Tijdens de zitting op 14 oktober 2008 meldde de belanghebbende telefonisch dat zij door fileproblemen niet op tijd kon verschijnen. Het Hof heeft de zaak echter behandeld zonder de belangenafweging te maken tussen de afwezigheid van de belanghebbende en de noodzaak van een doelmatige procesgang. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof had moeten erkennen dat de belanghebbende aanwezig wilde zijn en had moeten afwegen of haar afwezigheid de procesgang zou schaden.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens werd bepaald dat de Staat het griffierecht van € 107 aan de belanghebbende moest vergoeden. De Hoge Raad benadrukte het belang van een goede procesorde en de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in dergelijke gevallen.

Uitspraak

nr. 09/00094
25 september 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 november 2008, nr. BK-07/00586, betreffende een beschikking als bedoeld in artikel 3.151, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
1. Het geding in feitelijke instantie
De Inspecteur heeft, gelijktijdig met het ten name van belanghebbende vaststellen van de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van belanghebbende voor het jaar 2001, het bedrag van het verlies uit werk en woning van dat jaar bij beschikking vastgesteld op nihil, zonder daarin een ondernemingsverlies te begrijpen. De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2. Het eerste geding in cassatie
De uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 26 oktober 2007, nr. 43451, LJN BB6459, BNB 2008/8, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
3. Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
4. Beoordeling van de klachten
4.1. Belanghebbende klaagt in cassatie erover dat zij door het Hof in haar processuele positie is geschaad. Zij voert daartoe aan dat het Hof de zaak heeft behandeld hoewel zij wegens een file niet tijdig op de zitting aanwezig kon zijn. Belanghebbende heeft daardoor, aldus de klacht, niet de mogelijkheid gehad zich uit te laten over een eerst ter zitting van het Hof door de Inspecteur gestelde omstandigheid waarop 's Hofs beslissing berust.
4.2. Uit 's Hofs uitspraak en uit het proces-verbaal van hetgeen op de zitting van 14 oktober 2008 is voorgevallen, blijkt dat belanghebbende - naar in cassatie moet worden verondersteld: vóór de aanvang van het onderzoek ter zitting - het Hof telefonisch heeft bericht dat zij wegens fileproblemen niet op het voor het onderzoek in de zaak voorziene uur ter zitting zou kunnen verschijnen en later zou komen. Belanghebbende is na sluiting van het onderzoek ter zitting in het Paleis van Justitie aangekomen.
Gelet op de inhoud van de telefonische mededeling had het Hof ervan moeten uitgaan dat belanghebbende bij het onderzoek in de zaak aanwezig wilde zijn en vervolgens een afweging moeten maken van het belang van belanghebbende persoonlijk bij het onderzoek aanwezig te zijn en de redenen waarom zij verlaat was, tegenover het algemeen belang van een doelmatige procesgang (HR 24 april 2009, nr. 43548, LJN BI1977, BNB 2009/157). Aangezien uit de uitspraak van het Hof van deze belangenafweging niet blijkt, is de daarop gerichte klacht in zoverre gegrond.
4.3. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en voor het Gerechtshof te Amsterdam een vergoeding dient te worden toegekend.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 107.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck, A.R. Leemreis, J.A.C.A. Overgaauw en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2009.