ECLI:NL:HR:2007:BA7935

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03634/06 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Politierechter inzake ongewenstverklaring van een vreemdeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2007 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Dordrecht. De aanvrager was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken voor het verblijven in Nederland terwijl hij als ongewenst vreemdeling was verklaard. De aanvrage tot herziening is ingediend door mr. B.J. Manspeaker, advocaat te Dordrecht, en is gebaseerd op de stelling dat de beschikking van de minister voor Vreemdelingenzaken, waarbij de aanvrager ongewenst was verklaard, is ingetrokken. Deze intrekking werd bevestigd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst in een brief van 13 oktober 2006.

De Hoge Raad oordeelde dat de intrekking van de beschikking van 23 februari 2006 moet worden verstaan als dat deze nimmer is gegeven. Dit leidde tot het ernstige vermoeden dat de Politierechter, als deze op de hoogte was geweest van de intrekking, de aanvrager van het tenlastegelegde feit zou hebben vrijgesproken. De Hoge Raad verklaarde de aanvrage tot herziening gegrond en beval de opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Politierechter. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling op basis van artikel 467 van het Wetboek van Strafvordering.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de juiste toepassing van de wet en de noodzaak om rekening te houden met nieuwe feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de uitkomst van een rechtszaak. Dit arrest is een belangrijke bevestiging van de rechtsbescherming van vreemdelingen in Nederland.

Uitspraak

25 september 2007
Strafkamer
Nr. 03634/06 H
IC/RR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Dordrecht van 26 september 2006, nummer 11/710710-06, ingediend door mr. B.J. Manspeaker, advocaat te Dordrecht, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter in de Rechtbank te Dordrecht heeft de aanvrager ter zake van "als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard" veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat de beschikking van de minister voor Vreemdelingenzaken van 23 februari 2006 waarbij de aanvrager op de voet van art. 67 Vreemdelingenwet 2000 ongewenst is verklaard, is ingetrokken bij brief van 13 oktober 2006 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
3. De conclusie van de Procureur-Generaal
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Bij brief van 13 oktober 2006 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst meegedeeld dat is besloten de beschikking van de minister voor Vreemdelingenzaken van 23 februari 2006 waarbij de aanvrager op de voet van art. 67 Vreemdelingenwet 2000 ongewenst is verklaard, in te trekken. Voorts is bij beschikking van de staatssecretaris van Justitie van 9 maart 2007 de beschikking van 11 november 2004 waarbij de verblijfsvergunning van de aanvrager is ingetrokken, herroepen, is verstaan dat de aanvrager wordt geacht in het bezit te zijn geweest van een tot 30 juni 2005 geldige verblijfsvergunning en is aan de aanvrager een verblijfsvergunning verleend met ingang van 6 december 2005, geldig tot 6 december 2010.
4.2. Gelet op de inhoud en onderlinge samenhang van voornoemde stukken moet het ervoor worden gehouden dat de intrekking van de beschikking van 23 februari 2006 in die zin wordt verstaan dat die beschikking geacht moet worden nimmer te zijn gegeven (vgl. HR 10 februari 1987, LJN AC1284, NJ 1987, 848).
4.3. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Dordrecht van 26 september 2006;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 25 september 2007.