ECLI:NL:HR:2007:BA3627

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02360/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvulling van verkort proces-verbaal in cassatieprocedure met betrekking tot moord en mishandeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1963 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'de Marwei' te Leeuwarden, was in hoger beroep door het Hof ontslagen van alle rechtsvervolging voor de feiten 'moord' en 'mishandeling'. Het Hof had daarbij bevolen dat de verdachte ter beschikking zou worden gesteld met verpleging van overheidswege. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van de middelen van cassatie die door de raadsheren mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer zijn voorgesteld. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak draaide om de vraag of het verkorte proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep correct was opgemaakt. Het middel klaagde dat in dit proces-verbaal niet was opgenomen dat de verdachte de 'cautie' was gegeven en dat er geen beslissingen waren opgenomen omtrent verzoeken van de verdediging. De Hoge Raad oordeelde dat het aanvankelijk opgemaakte verkorte proces-verbaal geen zelfstandige betekenis toekwam, omdat het was aangevuld overeenkomstig de wettelijke voorschriften. Aangezien het middel niet klaagde over het proces-verbaal zoals dat na aanvulling was komen te luiden, ontbrak het belang voor cassatie.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, omdat de middelen niet tot cassatie konden leiden en er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

19 juni 2007
Strafkamer
nr. 02360/06
KM/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 februari 2006, nummer 22/007400-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] in 1963, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "de Marwei" te Leeuwarden.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 30 november 2004 - de verdachte ter zake van 1. "moord" 2. "mishandeling" niet strafbaar geacht en ontslagen van alle rechtsvervolging en daarbij bevolen dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat het verkorte proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet inhoudt dat aan de verdachte de "cautie" is gegeven en dat dat proces-verbaal evenmin beslissingen inhoudt omtrent door de verdediging gedane verzoeken tot aanhouding en tot oproeping van getuigen. Het moet er aldus het middel daarom voor worden gehouden dat een en ander achterwege is gebleven, zodat het onderzoek aan nietigheid lijdt.
3.2. In deze zaak is het op de voet van art. 327a, eerste lid, Sv opgemaakte verkorte proces-verbaal aangevuld overeenkomstig het voorschrift van het derde lid van dat artikel. In een dergelijk geval is dat proces-verbaal de kenbron van hetgeen ter terechtzitting is voorgevallen en komt dienaangaande aan een aanvankelijk opgemaakt verkort proces-verbaal geen zelfstandige betekenis toe.
Nu het middel niet klaagt over het proces-verbaal zoals dat na aanvulling is komen te luiden, mist het dus belang.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. HR 19 juni 2007, LJN AZ1702, rov. 3.3).
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 juni 2007.