ECLI:NL:HR:2007:AZ5473
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over bewijsoverwegingen en strafvermindering in een zaak van poging tot moord en wapenbezit
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 februari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was veroordeeld tot zeven jaren gevangenisstraf voor het medeplegen van poging tot moord en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De verdediging stelde dat het hof ten onrechte had verwezen naar een verklaring van een medeverdachte, die in diens eigen zaak was afgelegd. De Hoge Raad oordeelde dat deze verwijzing geen wettig bewijsmiddel was in de zaak van de verdachte, en dat de verwijzingen naar die verklaring overbodig waren in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen. Hierdoor faalde het middel dat hierover klaagde.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf werd verminderd tot zes jaar en tien maanden. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden, wat leidde tot de strafvermindering. De overige middelen van cassatie werden verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden en geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling nopen tot nadere motivering.
De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de bewijsvoering in strafzaken en de toepassing van de redelijke termijn in cassatieprocedures. De zaak benadrukt het belang van wettige bewijsmiddelen en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met verklaringen van medeverdachten.