ECLI:NL:HR:2007:AZ5473

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00986/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijsoverwegingen en strafvermindering in een zaak van poging tot moord en wapenbezit

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 februari 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was veroordeeld tot zeven jaren gevangenisstraf voor het medeplegen van poging tot moord en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De verdediging stelde dat het hof ten onrechte had verwezen naar een verklaring van een medeverdachte, die in diens eigen zaak was afgelegd. De Hoge Raad oordeelde dat deze verwijzing geen wettig bewijsmiddel was in de zaak van de verdachte, en dat de verwijzingen naar die verklaring overbodig waren in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen. Hierdoor faalde het middel dat hierover klaagde.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf werd verminderd tot zes jaar en tien maanden. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, was overschreden, wat leidde tot de strafvermindering. De overige middelen van cassatie werden verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden en geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling nopen tot nadere motivering.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de bewijsvoering in strafzaken en de toepassing van de redelijke termijn in cassatieprocedures. De zaak benadrukt het belang van wettige bewijsmiddelen en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met verklaringen van medeverdachten.

Uitspraak

13 februari 2007
Strafkamer
nr. 00986/06
SG/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 augustus 2005, nummer 23/000720-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord Holland Noord" te Zwaag.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 2 februari 2005 - de verdachte ter zake van 1 primair "medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd" en 2. "de voortgezette handeling van medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie" veroordeeld tot zeven jaren gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk verklaard.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] heeft mr. H.Th.A. Seegers, advocaat te Amsterdam, bij afzonderlijke schrifturen een middel van cassatie voorgesteld. Namens de benadeelde partijen [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 4] heeft
mr. J.C. Bruijntjes, advocaat te Amsterdam, bij drie gelijkluidende schrifturen een middel van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden van de verdachte op de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, heeft op 17 augustus 2005 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
Vermindert deze in die zin dat deze zes jaar en tien maanden beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 13 februari 2007.