ECLI:NL:HR:2007:AY9929
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- L. Monné
- C.J.J. van Maanen
- J.W.M. Tijnagel
- A.H.T. Heisterkamp
- Rechtspraak.nl
Aftrekbaarheid van advocaatkosten in verband met uitkeringen op grond van de WUV en WUBO
In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van advocaatkosten die zijn gemaakt door belanghebbende in verband met het in stand houden en correct vaststellen van zijn uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO). Belanghebbende ontving in 2001 een uitkering van de Stichting 1940-1945 en had in dat jaar ƒ 8264 aan advocaatkosten betaald. Deze kosten waren gemaakt voor werkzaamheden die plaatsvonden van 4 november 1999 tot en met 22 februari 2001. De Inspecteur had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, die na bezwaar door het Hof was vernietigd en de aanslag had verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van ƒ 64.684.
De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen de uitspraak van het Hof, dat had geoordeeld dat de advocaatkosten aftrekbaar waren. De Hoge Raad oordeelde dat de kwalificatie van de uitkering als loon uit vroegere arbeid niet in overeenstemming was met de doelstelling van de Wet IB 2001. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat de advocaatkosten aftrekbaar zijn, omdat de wetgever niet had beoogd om de werking van de Wet LB zodanig te verruimen dat dit zou leiden tot een hogere heffing dan zonder toepassing van die bepaling.
De Hoge Raad verklaarde het beroep van de Staatssecretaris ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en openbaar uitgesproken op 10 augustus 2007.