ECLI:NL:GHARN:2009:BI3301

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-.00429
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van advocaatkosten in verband met WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van advocaatkosten door een belanghebbende die in 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen kreeg opgelegd. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.077. Na bezwaar tegen de aanslag, dat door de Inspecteur werd afgewezen, heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem. Tijdens de zitting op 19 maart 2009 heeft de belanghebbende zijn standpunt toegelicht en een pleitnotitie overgelegd.

De belanghebbende, een registeraccountant die in 1999 gedeeltelijk arbeidsongeschikt was verklaard, had in 2005 advocaatkosten van € 4.875 gemaakt in verband met een procedure tegen de beëindiging van zijn Wao-uitkering. De Inspecteur heeft deze kosten niet in aftrek toegelaten bij de aanslag inkomstenbelasting. De belanghebbende betoogde dat deze kosten wel aftrekbaar zouden moeten zijn, maar de Inspecteur was van mening dat dit niet het geval was.

Het Hof oordeelde dat de advocaatkosten in wezen betrekking hadden op kosten gemaakt voor het behoud van de Wao-uitkering. De Wao-uitkering wordt voor de belastingwetgeving als loon gekwalificeerd, en volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 is het niet mogelijk om beroepskosten in mindering te brengen op het loon. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de advocaatkosten niet aftrekbaar zijn. Het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de uitspraak werd op 21 april 2009 gedaan door mr. R. den Ouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belasting
nummer 08/00429
uitspraakdatum: 21 april 2009
uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 10 juli 2008, nummer 07/4855, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur) betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.077.
1.2. Deze aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
1.3. Het door belanghebbende tegen deze uitspraak op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 19 maart 2009 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: belanghebbende en de Inspecteur. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnotitie voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.6. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende, die als registeraccountant in dienstbetrekking werkzaam was, is in 1999 gedeeltelijk (voor 65%-80%) arbeidsongeschikt verklaard. Hij ontving, via zijn werkgever, een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: Wao) waarvoor hij verplicht verzekerd was. Naar aanleiding van een herkeuring in 2004 is belanghebbende door het uitvoeringsorgaan voor meer dan 80% arbeidsgeschikt verklaard. In verband hiermee is de aan belanghebbende verstrekte Wao-uitkering beëindigd.
2.2. Belanghebbende heeft deze beslissing van het uitvoeringsorgaan in rechte aangevochten. De bestuursrechter heeft belanghebbende in het gelijk gesteld.
2.3. Belanghebbende heeft in verband met deze beroepsprocedure in het onderhavige jaar (2005) een bedrag van – per saldo – € 4.875 aan advocaatkosten betaald.
2.4. Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 heeft de Inspecteur deze kosten niet in aftrek toegelaten. Hiertegen heeft belanghebbende vergeefs beroep aangetekend bij de Rechtbank.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil of de advocaatkosten in aftrek kunnen worden toegelaten. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank, die van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.202.
3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Vooropgesteld moet worden dat, anders dan belanghebbende bepleit, de onderhavige advocaatkosten in wezen betrekking hebben op kosten die door belanghebbende zijn gemaakt tot behoud van zijn uitkering krachtens de Wao.
4.2. Uitkeringen krachtens de – verplichte – Wao vormen voor de toepassing van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) loon op de voet van artikel 10 van die wet.
4.3. Ingevolge artikel 3.81 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) wordt voor de toepassing van die wet onder loon verstaan: loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting.
4.4. Dit betekent dat de door belanghebbende ontvangen Wao-uitkering ook voor de toepassing van de Wet IB 2001 als loon moet worden gekwalificeerd. De uitkering vormt echter ook een uitkering als bedoeld in artikel 3.101, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001, te weten een periodieke uitkering die wordt ontvangen op grond van een publiekrechtelijke regeling. Ingevolge de in artikel 2.14, eerste lid, van de Wet IB 2001 vervatte rangorderegeling moet voor de toepassing van de Wet IB 2001 de Wao-uitkering echter uitsluitend als loon uit dienstbetrekking in aanmerking worden genomen.
4.5. De situatie zoals aan de orde in het arrest van de Hoge Raad van 10 augustus 2007, nr. 42 695, BNB 2008/89 (www.rechtspraak.nl LJN: AY9929) doet zich te dezen niet voor. Hier is immers geen sprake van kwalificatie van de aan belanghebbende verstrekte Wao-uitkering als loon op basis van het bepaalde in artikel 34 van de Wet LB 1964, maar op grond van artikel 10 van de Wet LB 1964.
4.6. De Wet IB 2001 biedt niet de mogelijkheid om zogenoemde beroepskosten in mindering te brengen op het loon. De wettelijke uitsluiting van aftrek van beroepskosten is volgens de Hoge Raad niet discriminatoir (HR 8 juli 2005, nr. 39 870, BNB 2005/310, LJN: AQ7212 en HR 10 augustus 2007, nr. 41 000, BNB 2008/88, LJN: AZ4768).
4.7. De door belanghebbende betaalde proceskosten vormen geen negatief loon (vgl. HR 10 augustus 2007, nr. 41 000, BNB 2008/88, LJN: AZ4768).
4.8. Gelet op het vorenoverwogene, heeft de Rechtbank terecht beslist dat de onderhavige advocaatkosten niet in aftrek kunnen worden toegelaten. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, doet aan deze conclusie niet af.
4.9. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 21 april 2009 te Arnhem door mr. R. den Ouden, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
De griffier, Het lid,
( S. Darwinkel) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 23 april 2009
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.