ECLI:NL:HR:2006:AZ3175
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Uitzending van personeel naar Duitsland en belastingheffing
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de loonbelasting die aan belanghebbende, een in Nederland gevestigde vennootschap, is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1998 tot en met 31 december 1999. De naheffingsaanslag bedraagt ƒ 35.849, met een boete van ƒ 243 en heffingsrente van ƒ 2.099. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de Inspecteur, wat leidde tot een cassatieberoep door de Staatssecretaris van Financiën.
De Hoge Raad oordeelt dat de werknemers van belanghebbende, die in Duitsland werkten onder leiding van Nederlandse projectleiders, een vergoeding hebben ontvangen van de Duitse GmbH, die als werkgever wordt aangemerkt in de zin van artikel 10, lid 2, van het Belastingverdrag Nederland-Duitsland. De Hoge Raad bevestigt dat Nederland op grond van dit verdrag geen heffingsrecht heeft over de arbeidsbeloning die de werknemers voor hun werkzaamheden in Duitsland hebben ontvangen. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof geen onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd en dat de oordelen van het Hof niet onbegrijpelijk zijn.
De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep ongegrond en veroordeelt de Minister van Financiën in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen op 1 december 2006 en is openbaar uitgesproken.