ECLI:NL:HR:2006:AY9179
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 december 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het Hof had het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft een ontnemingsvordering die is ingesteld na een strafrechtelijke veroordeling van de betrokkene. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof, dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet is overschreden, niet onjuist of onbegrijpelijk is. Echter, de Hoge Raad stelt vast dat het tijdsverloop tussen het instellen van het hoger beroep op 23 november 1999 en de einduitspraak van het Hof op 29 september 2005, meer dan vijf jaar en tien maanden bedraagt. Dit tijdsverloop is volgens de Hoge Raad zodanig dat het Hof onvoldoende gemotiveerd heeft waarom het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij het niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie in ontnemingszaken, vooral in het licht van de redelijke termijn.