ECLI:NL:HR:2006:AW9383

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 september 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R05/067HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid Nederlandse rechter bij echtscheiding tussen man en vrouw met verblijfplaats in het buitenland

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 september 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van een verzoek tot echtscheiding. De verzoeker, een Nederlandse man, had zich tot de rechtbank te Leeuwarden gewend met het verzoek om echtscheiding van zijn Thaise vrouw, met wie hij was gehuwd op de Nederlandse ambassade in Abu Dhabi. De vrouw was niet verschenen in de procedure. De rechtbank verklaarde zich bij beschikking van 24 maart 2004 onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen, wat door het gerechtshof te Leeuwarden in hoger beroep werd bekrachtigd op 16 februari 2005. De man heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze beslissing.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die in de cassatieprocedure zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekte tot verwerping van het beroep, wat de Hoge Raad heeft overgenomen.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de toepassing van de Brussel II-Verordening, die bepaalt dat de gewone verblijfplaats van de betrokken partijen bepalend is voor de bevoegdheid van de rechter. In dit geval was de verblijfplaats van de vrouw niet in Nederland, wat leidde tot de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter. De beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann.

Uitspraak

1 september 2006
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/067HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende althans geregistreerd te [plaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. K. Mohassel Zadeh,
t e g e n
[De vrouw],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 8 augustus 2003 gedateerd verzoekschrift heeft verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot de rechtbank te Leeuwarden en verzocht tussen hem en verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - echtscheiding uit te spreken.
De vrouw is niet in rechte verschenen.
De rechtbank heeft bij beschikking van 24 maart 2004 zich onbevoegd verklaard van het verzoekschrift kennis te nemen.
Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden.
Bij beschikking van 16 februari 2005 heeft het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw is in cassatie niet verschenen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 1 september 2006.