Sector familie- en jeugdrecht
Rekestnummer: FA RK 09-984
Zaaknummer: 330242
Datum beschikking: 17 maart 2009
Ouderlijke verantwoordelijkheid
Beschikking op het op 3 februari 2009 ingekomen verzoek van:
[de man],
de vader,
wonende te [plaats],
advocaat: mr. J.H. Weermeijer te [plaats].
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw],
de moeder,
wonende te [land],
advocaat: mr. --.
Procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder:
- het verzoekschrift;
- het faxbericht d.d. 27 februari 2009 van de zijde van de man.
Feiten
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit de vrouw is geboren de minderjarige:
- [A], geboren op [datum] 2004 te [land].
Verzoek
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens:
1. te verklaren voor recht dat de vrouw de wijziging in het verblijf van het kind, niet zonder de toestemming van de man had kunnen bewerkstelligen, nu de minderjarige tenminste een jaar door de man als behorende tot zijn gezin is verzorgd en opgevoed;
2. te bepalen dat de woonplaats van de minderjarige wordt vastgesteld op het adres van de man te [plaats];
3. te bevelen dat het minderjarige kind zo spoedig mogelijk naar Nederland dient te worden teruggeleid en dient te worden afgegeven aan de man;
4. te bepalen dat het gezag over de minderjarige aldus wordt gewijzigd, dat de man vanaf het onherroepelijk worden van de in dezen te wijzen beschikking voortaan het eenhoofdig, althans gezamenlijk met de vrouw, het gezag over de minderjarige zal uitoefenen, met bepaling van de woonplaats van de minderjarige bij de man.
De Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna: de Verordening Brussel II-bis) geeft, binnen haar materiële toepassingsbereik, een sluitend systeem van bevoegdheidsregels voor de gerechten binnen de Europese Unie.
Teneinde de gelijke behandeling van alle kinderen te waarborgen, is de Verordening Brussel II-bis, blijkens de vijfde overweging van haar considerans, van toepassing op alle beslissingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, inclusief maatregelen ter bescherming van het kind, los van ieder verband met een procedure in huwelijkszaken.
Ingevolge artikel 1, eerste lid onder b, is de Verordening Brussel II-bis, ongeacht de aard van het gerecht, van toepassing op burgerlijke zaken betreffende de toekenning, de uitoefening, de overdracht, de beperking of de beëindiging van de ouderlijke verantwoordelijkheid.
Gelet op artikel 2, aanhef en onder 7, van de Verordening Brussel II-bis omvat de ouderlijke verantwoordelijkheid alle rechten en verplichtingen die ingevolge een beslissing, van rechtswege of bij een rechtsgeldige overeenkomst aan een natuurlijke persoon of aan een rechtspersoon zijn toegekend met betrekking tot de persoon of het vermogen van een kind, onder meer het gezagsrecht en het omgangsrecht.
De door de man ingediende verzoeken vallen naar het oordeel van de rechtbank binnen de materiële werkingssfeer van de Verordening Brussel II-bis. Het betreffen immers beslissingen inzake de beperking dan wel de toepassing van de ouderlijke verantwoordelijkheid.
Aan de hand van de aanwijsregels van de Verordening Brussel II-bis, dient te worden bepaald welk gerecht bevoegd is van de verzoeken van de man kennis te nemen.
Krachtens artikel 8, eerste lid, van de Verordening Brussel II-bis, zijn betreffende geschillen over de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat in situaties als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 12 van de Verordening Brussel II-bis inbreuk gemaakt kan worden op deze hoofdregel.
Naar het oordeel van de rechtbank is in de onderhavige zaak geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 9 van de Verordening Brussel II-bis, nu de man geen verzoek tot wijziging van een eerdere beslissing betreffende het omgangsrecht heeft gedaan.
Van een situatie als bedoeld in artikel 10 van de Verordening Brussel II-bis is evenmin gebleken, nu de man stelt de minderjarige te hebben erkend en dus niet dat hij met het gezag over de minderjarige is belast. De rechtbank volgt de man niet in zijn betoog dat hij als pleegouder van de minderjarige dient te worden aangemerkt en dat hij derhalve gelijk gesteld dient te worden met een persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid over het kind draagt. Gesteld noch gebleken is dat de man aan de wettelijke eisen met betrekking tot het pleegouderschap voldoet. Nog afgezien daarvan, verkrijgt de man daarmee niet het gezag over de minderjarige.
Voorts is ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 12 van de Verordening Brussel II-bis. Bij deze rechtbank is immers geen andere, samenhangende zaak aanhangig. Verder is de rechtbank niet gebleken van een gezamenlijke ondubbelzinnige aanvaarding van de rechtsmacht van deze rechtbank als bedoeld in artikel 12, derde lid, van de Verordening Brussel II-bis.
Ten aanzien van de rechtsmacht moet aldus aansluiting worden gezocht bij het gerecht van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van de minderjarige.
Het begrip "gewone verblijfplaats" heeft een communautaire betekenis. Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen moet onder gewone verblijfplaats worden verstaan de plaats waar een betrokkene zijn permanente centrum van belangen heeft gevestigd met de bedoeling daaraan een vast karakter te verlenen, waarbij voor de vaststelling van de gewone verblijfplaats rekening moet worden gehouden met de feitelijke omstandigheden die voor dat begrip bepalend zijn (zie bijvoorbeeld: HvJ 26 april 2007 C-392/05 r.o. 55-57; zie voorts HR 1 september 2006, R05/067HR LJN: AW9383).
Naar het oordeel van de rechtbank is de gewone verblijfplaats van de minderjarige in [land] gelegen. Uit het door de man overgelegde faxbericht d.d. 27 februari 2009 blijkt dat de vrouw en de minderjarige in[land]] woonachtig zijn. De rechtbank gaat ervan uit dat zij ook ten tijde van het indienen van het onderhavige verzoekschrift in [land] verbleven en dat sprake is van een bestendig feitelijk verblijf aldaar. Daartoe wordt overwogen dat partijen in december 2008 met de minderjarige vanuit Nederland naar [land] zijn afgereisd, teneinde verschillende officiële documenten van de vrouw op te halen. Tijdens hun verblijf in [land] heeft de vrouw de affectieve relatie met de man beëindigd en heeft zij te kennen gegeven dat de man de minderjarige niet mee terug kan nemen naar Nederland. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de vrouw, die volgens de man met het eenhoofdig gezag over de minderjarige is belast, vanaf dat moment de intentie heeft en nu nog steeds heeft om met de minderjarige in [land] te blijven wonen.
Gelet op het vorenoverwogene ziet de rechtbank aanleiding zich aanstonds onbevoegd te verklaren om van het geschil kennis te nemen.
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.
verklaart zich onbevoegd om van de verzoeken van de man kennis te nemen;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.J. Keltjens, kinderrechter, bijgestaan door mr. L.F.A. Bos als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2009.