ECLI:NL:HR:2006:AW6163
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- O. de Savornin Lohman
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.C. van Oven
- W.D.H. Asser
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Huwelijksvermogensrecht en indexering van pensioenuitkeringen na echtscheiding
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gekomen, gaat het om een geschil tussen voormalige echtelieden over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap, specifiek met betrekking tot de indexering van een voorwaardelijke uitkering die de man aan de vrouw moet betalen. De partijen, die op 19 december 1959 zijn gehuwd en op 5 oktober 1987 zijn gescheiden, hebben in een vaststellingsovereenkomst uit 1999 afspraken gemaakt over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap, waaronder de pensioenrechten die de man heeft opgebouwd bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP). De vrouw vordert dat de man het bedrag dat hij maandelijks aan haar moet betalen, jaarlijks indexeert met het percentage waarmee zijn pensioenuitkering wordt geïndexeerd.
De rechtbank te Utrecht heeft de vorderingen van de vrouw toegewezen, maar de man heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, maar de vordering tot indexering van de uitkering aan de vrouw bevestigd. De man heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, die de zaak heeft beoordeeld aan de hand van de vaststellingsovereenkomst en het arrest Boon/Van Loon.
De Hoge Raad oordeelt dat de man gehouden is om de uitkering aan de vrouw jaarlijks te indexeren, omdat de partijen bij de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk hebben aangeknoopt bij de regels van het arrest Boon/Van Loon. De Hoge Raad bevestigt dat pensioenrechten voorwaardelijke vorderingsrechten zijn die bij de verdeling van de gemeenschap moeten worden betrokken. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de man en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.