ECLI:NL:RBROT:2025:551

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
C/10/661453 / HA ZA 23-573
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoogte van de aanspraken op ouderdoms- en partnerpensioen na echtscheiding en onrechtmatig handelen door de vrouw

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 15 januari 2025 uitspraak gedaan over de hoogte van de aanspraken van de vrouw op ouderdoms- en (bijzonder) partnerpensioen na echtscheiding. De vrouw, eiseres in conventie en verweerster in reconventie, heeft een verzoek ingediend om vast te stellen wat er geïndexeerd en geconverteerd moet worden afgestort. De rechtbank heeft bij tussenvonnis een schriftelijk deskundigenbericht bevolen om de vraagstelling te verduidelijken. Daarnaast was er een geschil over de vraag of de vrouw onrechtmatig heeft gehandeld door in 2013 aan de verzekeringstussenpersoon te schrijven dat er geen interesse was in verlenging van de arbeidsongeschiktheidsverzekering van de man. De rechtbank heeft deze vraag ontkennend beantwoord.

De procedure omvatte verschillende stukken, waaronder dagvaardingen en conclusies van antwoord, en de mondelinge behandeling vond plaats op 25 april 2024. De feiten van de zaak zijn als volgt: de man en de vrouw zijn op 21 september 1996 gehuwd en hebben huwelijkse voorwaarden gesloten. De vrouw heeft op 23 december 2020 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, welke op 25 april 2022 is uitgesproken. De huwelijkse voorwaarden verklaren de Wet Verevening Pensioenrechten bij scheiding van toepassing. De man heeft als directeur-grootaandeelhouder pensioenrechten opgebouwd in de Orthopedie B.V. en de Pensioen B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw tijdig aanspraak heeft gemaakt op conversie van haar pensioenrechten.

De rechtbank heeft de zaak verwezen naar een deskundige om de aanspraken van de vrouw vast te stellen en om te beoordelen of de Pensioen B.V. over voldoende middelen beschikt om aan de afstortingsverplichting te voldoen. De rechtbank heeft ook de vraag van indexering en de mogelijkheden voor afstorting door de man en de andere vennootschappen aan de orde gesteld. De beslissing van de rechtbank houdt in dat verdere beslissingen worden aangehouden totdat het deskundigenrapport is ontvangen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/661453 / HA ZA 23-573
Vonnis van 15 januari 2025
in de zaak van
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H.M.J. van den Hurk te Tilburg,
tegen

1.[naam man] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[holding],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. C.N.M. Schep te Oud-Beijerland.
Hierna zal eiseres als de vrouw worden aangeduid en gedaagde 1 als de man. Gedaagde 2 wordt aangeduid als de Beheer B.V., gedaagde 3 als de Orthopedie B.V., en gedaagde 4 als de Pensioen B.V. De vier gedaagden zullen gezamenlijk als [naam man] c.s. worden aangeduid.

1.De zaak in het kort

Tussen partijen is in geschil wat de hoogte is van de aanspraken van de vrouw op ouderdoms- en (bijzonder) partnerpensioen na echtscheiding, en wat (geïndexeerd en geconverteerd) moet worden afgestort. Ten tweede is tussen partijen in geschil of de vrouw onrechtmatig heeft gehandeld door in 2013 aan de tussenpersoon van de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar van de man te schrijven dat er geen interesse was in verlenging van de arbeidsongeschiktheidsverzekering van de man, die door de verzekeraar was voorgesteld vanwege de verhoging van de AOW-leeftijd naar 67.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 tot en met 18;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties 19 tot en met 34;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende vermeerdering van eis in conventie, met producties 19 en 20;
  • producties 21 en 22 van de zijde van de vrouw;
  • de akte in reconventie houdende vermeerdering van eis van de zijde van [naam man] c.s., met productie 35;
  • de producties 23 en 24 van de zijde van de vrouw;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van den Hurk;
  • de spreekaantekeningen van mr. Schep en mr. Thijssen;
  • de twee processen-verbaal van de mondelinge behandeling op 25 april 2024;
  • de akte voorstel benoeming deskundige en vragen aan de deskundige van de zijde van de vrouw;
  • de akte uitlating van de zijde van [naam man] c.s.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
De man en de vrouw zijn gehuwd op 21 september 1996. Zij hebben huwelijkse voorwaarden gesloten. Eind augustus 2020 verliet de vrouw de echtelijke woning en stopte zij met haar administratieve werk voor de onderneming van de man. De vrouw diende op 23 december 2020 een verzoekschrift tot echtscheiding in. De echtscheiding is uitgesproken op 25 april 2022 en de beschikking is op 1 augustus 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Artikel 14 van hun huwelijkse voorwaarden verklaart de Wet Verevening Pensioenrechten (hierna: WVP) bij scheiding van toepassing. Artikel 14 luidt:
"Ouderdomspensioen(en)
Artikel 14
1. Indien het huwelijk van de echtgenoten door echtscheiding wordt ontbonden, danwel
indien tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, zullen de
door de echtgenoten opgebouwde pensioenaanspraken worden verevend conform het
in de artikelen 2 en 3 bepaalde van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.
2. Indien het huwelijk door echtscheiding is ontbonden heeft de vereveningsgerechtigde
het recht zijn aanspraken als bedoeld in lid 1 alsmede de aanspraak op
nabestaandenpensioen om te zetten in een eigen pensioenaanspraak als bedoeld in
artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, mits de
vereveningsgerechtigde binnen zes maanden na de ontbinding van het huwelijk per
aangetekende brief heeft medegedeeld aan de vereveningsplichtige van dit recht tot
omzetting gebruik te maken. De omzetting is slechts geldig, indien de betrokken
pensioenuitvoerder(s) schriftelijk heeft/hebben verklaard hiermee in te stemmen. De
echtgenoten geven elkander over en weer een onherroepelijke volmacht om na de
totstandkoming van de echtscheiding alle handelingen te verrichten teneinde te
bewerkstelligen dat de vereveningsgerechtigde een eigen aanspraak zal krijgen."
3.3.
De vrouw heeft tijdig aanspraak gemaakt op conversie, overeenkomstig artikel 14 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden.
3.4.
De man trad op 1 januari 1991 in loondienst van de Orthopedie B.V. Op 10 maart 1996 werd hij directeur grootaandeelhouder (hierna: dga) van de Orthopedie B.V.
3.5.
De Beheer B.V. houdt 100 procent van de aandelen in de Orthopedie B.V. De aandelen in de Beheer B.V. worden voor 49,7 procent gehouden door de vader van de man, de heer [persoon A] , en voor 21,3 procent door de moeder van de man, mevrouw [persoon B] . Voor 29 procent worden zij gehouden door de Pensioen B.V. De man houdt 100 procent van de aandelen in de Pensioen B.V.
3.6.
De man heeft als dga in eigen beheer pensioenrechten opgebouwd. De man heeft hiertoe een pensioenovereenkomst gesloten met de Orthopedie B.V., met ingang van 1 januari 2014 (hierna: de Pensioenovereenkomst 2014). De relevante tekstpassages hiervan luiden:
“Hoofdstuk 2 Ouderdomspensioen
2.1
Ouderdomspensioen
Het ouderdomspensioen voor de Werknemer [Rb: de man] gaat in op de Pensioeningangsdatum, zijnde l februari 2036, en wordt levenslang uitgekeerd.
2.2
Eindloonregeling
Het Ouderdomspensioen wordt opgebouwd over het Vaste loon bij een opbouwpercentage van 1,9 %.
Het opbouwpercentage is nooit meer dan het in art. 18a, lid 1, van de Wet LB 1964 of de daarvoor in de plaats getreden bepaling opgenomen percentage.
Het op te bouwen ouderdomspensioen in dit kader is gelijk aan het laatst vastgestelde Vaste loon verminderd met de AOW-franchise, waarna het verschil wordt vermenigvuldigd met het opbouwpercentage per in aanmerking te nemen dienstjaar. Het in de vorige volzin bedoelde verschil kan hierbij niet minder dan nihil bedragen. Het Vaste loon bedraagt in het kader van deze pensioenregeling maximaal € 65.000. Over het meerdere vindt geen opbouw van pensioenaanspraken plaats.
Het Vaste loon over het desbetreffende kalenderjaar wordt jaarlijks door de Werkgever [Rb: de Orthopedie B.V.] vastgesteld.
Als zich in de vijf jaren direct voorafgaande aan de Pensioeningangsdatum loonstijgingen voordoen, zullen deze slechts in aanmerking worden genomen tot ten hoogste 2% boven de gemiddelde loonindex voor de CAO-lonen per maand, inclusief bijzondere beloningen, zoals berekend door het CBS, met dien verstande dat in elk geval in aanmerking komen loonstijgingen als gevolg van gangbare functiewijzigingen of gangbare leeftijdsperiodieken.
De tot enig moment tijdsevenredig opgebouwde pensioenaanspraken worden ten gevolge van een verlaging van het Vaste loon niet aangetast.”
3.7.
In de Pensioenovereenkomst 2014 staat verder onder meer dat de ex-echtgenoot bij echtscheiding recht heeft op pensioenverevening, zijnde uitbetaling van de helft van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen, en op een zodanige premievrije aanspraak van partnerpensioen als op het tijdstip van scheiding de deelneming aan de pensioenregeling zou zijn geëindigd anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd door de man. Ook staat erin dat de ex-echtgenoot bij echtscheiding recht heeft op conversie, als de pensioenuitvoerder daarmee instemt. De Pensioenuitvoerder is de Pensioen B.V.
3.8.
De Pensioenovereenkomst 2014 is gewijzigd middels een Addendum pensioenbrief (hierna: het Addendum 2015). De wijzigingen hebben te maken met wettelijke wijzigingen per 1 januari 2015 in onder meer de pensioendatum en het opbouwpercentage. De man en de vrouw hebben het Addendum 2015 ondertekend.
3.9.
Op grond van gewijzigde fiscale wetgeving rond pensioen voor dga’s is opbouw in de Pensioen B.V. (verplicht) beëindigd per 30 juni 2017, middels de “Overeenkomst tot beëindiging deelname pensioenregeling” (hierna: de Beëindigingsovereenkomst 2017) en het goedkeuringsbesluit van de algemene vergadering van aandeelhouders. In de Beëindigingsovereenkomst 2017 tussen de Orthopedie B.V. en de man is het volgende opgenomen:
“Verklaren als volgt te zijn overeengekomen:
 Partijen zijn in onderling overeengekomen om de deelname van Werknemer
aan de Pensioenregeling per 30 juni 2017 te beëindigen;
  • Werknemer verkrijgt als gevolg van de beëindiging van de deelname aan de Pensioenregeling premievrije tijdsevenredige pensioenaanspraken;
  • De premievrije aanspraken bedragen per 30 juni 2017 als volgt:
- Levenslang ouderdomspensioen € 17.816, ingangsdatum 23 februari 2038;
- Levenslang nabestaandenpensioen € 10.704.
Voor zover relevant blijft de pensioenregeling van toepassing op de premievrije pensioenaanspraken.”
3.10.
De man werd in februari 2017 ziek, werd in maart 2017 geopereerd, kreeg chemotherapie en onderging bestralingen. De vader van de man (die eerder werkzaam was in de Orthopedie B.V.) en de vrouw (die toen nog haar administratieve werk deed in de Orthopedie B.V.) hebben (een deel van de) werkzaamheden van de man overgenomen in de Orthopedie B.V. De man is een arbeidsongeschiktheidsuitkering gaan ontvangen. De man is ook loon blijven ontvangen uit de Orthopedie B.V.
3.11.
In 2022 zijn het klantenbestand en de goodwill van de Orthopedie B.V. verkocht en overgedragen aan [bedrijf 3] . De aandelen in Orthopedie B.V. zijn niet overgedragen.
3.12.
De man en de vrouw hebben tijdens het huwelijk ieder ook pensioenrechten opgebouwd bij het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel. Daarover hebben partijen een regeling getroffen tijdens de mondelinge behandeling op 25 april 2024. De inhoud hiervan is neergelegd in een proces-verbaal en luidt:
“Partijen (waarmee bedoeld is de man en de vrouw) komen overeen dat over en weer wordt
afgezien van verevening en conversie, en van het bijzonder partnerpensioen, bij (nu beide
partijen daar pensioen hebben opgebouwd) het Bedrijfstakpensioenfonds voor de
Detailhandel (BPF- Detailhandel), en dat dit proces-verbaal, dat door de man en de vrouw
is ondertekend, zal worden toegestuurd aan BPF- Detailhandel, door beide partijen.”

4.Het geschil

in conventie

4.1.
De vrouw vordert:
1. Gedaagden te veroordelen tot het verstrekken van de verzochte informatie,
stukken en documenten op grond van artikel 843a Rv, meer specifiek:
a. Alle door gedaagden 2, 3 en 4 met gedaagde 1 gesloten
pensioenovereenkomsten/pensioenbrieven, inclusief vervallen
pensioenovereenkomsten/pensioenbrieven;
b. Een overzicht van de opbouw van de pensioenen in de respectievelijke
vennootschappen, gedaagden 2, 3 en 4, per jaar van opbouw en
gerelateerd aan de salarissen van gedaagde 1 in de loop der jaren,
alsmede de jaaropgaven van gedaagde 1;
c. Uitvoeringsovereenkomst(en) tussen gedaagde 2, 3 en 4;
d. Stamrechtovereenkomst welke blijkt uit de jaarcijfers van 2019 en concept
2020;
e. Definitieve jaarcijfers 2020, 2021 en 2022 van gedaagde 2, 3 en 4.
Alsmede (nader vast te stellen/ te concretiseren na ontvangst van de sub 1 gevorderde
informatie, documenten en stukken):
2. Te verklaren voor recht dat tussen eiseres en gedaagde conversie is
overeengekomen in artikel 14 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden, zodat het
gedeelte van het ouderdomspensioen van gedaagde 1 wat toekomt aan eiseres
én het bijzonder nabestaandenpensioen dienen te worden omgezet in een eigen
aanspraak op pensioen voor eiseres ingaande op haar pensioendatum.
3. De pensioenaanspraken van eiseres op juiste wijze, overeenkomstig het gestelde
in het lichaam van deze dagvaarding, vast te stellen c.q. door een nader aan te
wijzen deskundige te laten vaststellen.
4. Te verklaren voor recht dat gedaagden 2, 3 en 4 gehouden zijn het
ouderdomspensioen en het bijzonder nabestaandenpensioen waarop eiseres
aanspraak heeft aan haar toe te kennen, alsmede te verklaren voor recht dat die
aanspraken van eiseres geconverteerd en afgestort moeten worden.
5. Te verklaren voor recht dat eiseres in elk geval aanspraak heeft op (na ontvangst
van de bescheiden op grond van 843a Rv nog nader te concretiseren bedragen
aan ouderdomspensioen en bijzonder nabestaandenpensioen):
a. OP vanaf pensioendatum gedaagde 1 uit gedaagde 3: € 8.730,- p/j
(17.816 x 0,98 x 50%)
b. OP vanaf pensioendatum gedaagde 1 uit gedaagde 4: € P.M.
c. OP vanaf pensioendatum gedaagde 1 uit gedaagde 2: € P.M.
d. 50% stamrechtverplichting uit gedaagde 2: € 86. 645,- + PM
e. OP uit Bpf Detailhandel gedaagde 1: € 2.612,- p/j
f. Bijzonder nabestaandenpensioen uit gedaagde 3: € 10.704,- p/j
g. Bijzonder nabestaandenpensioen uit gedaagde 2 en 4: € P.M.
h. Bijzonder nabestaandenpensioen Bpf Detailhandel: € 3.247,- p/j
(alle bedragen zijn bruto).
6. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen te gehengen en gedogen dat eiseres gebruik
mag maken van haar onherroepelijke volmacht op grond van de huwelijkse
voorwaarden de overeengekomen conversie en afstorting te realiseren, zodat zij
een eigen aanspraak op pensioen heeft.
7. En voorts
Primair, dat
gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld tot afstorting van een, door een
door eiseres aan te wijzen verzekeringsmaatschappij of pensioenuitvoerder op
het moment van afstorting te bepalen, koopsom onder die
verzekeringsmaatschappij of pensioenuitvoerder, ten behoeve van de
financiering van de (op dat moment geïndexeerde) pensioenaanspraken van
eiseres, waarbij de conversie wordt toegepast en ten behoeve van eiseres een
koopsom wordt afgestort ter financiering van haar eigen (nog nader vast te
stellen) aanspraken op pensioen ingaande op de pensioendatum van eiseres.
8.
Subsidiair:
gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld tot afstorting van een, door een
door eiseres aan te wijzen verzekeringsmaatschappij of pensioenuitvoerder op
het moment van afstorting te bepalen, koopsom onder die
verzekeringsmaatschappij of pensioenuitvoerder, ten behoeve van de
financiering van de (op dat moment geïndexeerde) pensioenaanspraken van
eiseres, zijnde haar aanspraken op het verevende deel in het pensioen van de
gedaagde 1 van (nog nader vast te stellen) bedrag aan bruto
ouderdomspensioen per jaar per de datum van echtscheiding, en ingaande op
de pensioendatum van gedaagde 1, alsmede (nog nader vast te stellen)
bedrag aan bruto per jaar bijzonder nabestaandenpensioen in geval van
overlijden van gedaagde 1.
Primair en subsidiair
9. Gedaagde 1 te veroordelen al die handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn
om gedaagden 2, 3 en 4 het hierboven primair dan wel subsidiair gevorderde te
laten uitvoeren.
En voorts:
10. [ Rb: deze vordering is ingetrokken]
11. Gedaagde 1 en gedaagde 2 hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan eiseres van
50% van de waarde van het in gedaagde 2 aanwezige stamrecht, vermeerderd
met rendement tot en met de dag der feitelijke betaling.
12. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan eiseres van een bedrag van
€ 28.966,56 inclusief BTW en kantoorkosten, ter zake de door eiseres reeds
noodzakelijk gemaakte kosten van (juridische) bijstand, vermeerderd met de
wettelijke rente daarover vanaf de datum waarop dit vonnis wordt gewezen,
althans gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de
buitengerechtelijke (incasso)kosten op grond van het rapport BGK-integraal 2013
vermeerderd met rente van de kosten op grond van het rapport, althans
gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van een zodanige
tegemoetkoming aan eiseres in de door haar reeds gemaakte kosten van
(juridische) bijstand als Uw rechtbank in goede justitie geraden acht.
13. Een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag voor
elke dag dat gedaagden of één of meerderen van hen binnen vier weken na het in
deze te wijzen vonnis niet voldoen aan de veroordeling in het in deze te wijzen
vonnis.
14. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.2.
In haar conclusie van antwoord tevens akte vermeerdering eis heeft de vrouw haar eis vermeerderd door een indexering van twee procent te vorderen.
4.3.
[naam man] c.s. voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
[naam man] c.s. vorderen
A. met betrekking tot het pensioen
Primairvoor recht te verklaren dat:
• Het recht op uitbetaling van ouderdomspensioen uit hoofde van
pensioenverevening van eiseres ten laste van het pensioen in
eigen beheer van gedaagde sub 1b ij de Pensioen-BV jaarlijks €
7.723 bedraagt, uit te keren vanaf 23 februari 2036 als gedaagde
sub 1 en eiseres dan nog in leven zijn, tot het overlijden van de
eerste van hen;
• Het bijzonder partnerpensioen van eiseres ten laste van het
pensioen in eigen beheer van gedaagde sub 1 bij de Pensioen-
BV jaarlijks € 9.688 bedraagt, uit te keren vanaf het overlijden
van gedaagde sub 1 als eiseres dan nog leeft tot het overlijden
van eiseres;
• Eiseres geen recht op indexering toekomt; en
• Gedaagden volledig aan hun verplichtingen jegens eiseres uit
hoofde van verevening van het ouderdomspensioen in eigen
beheer van gedaagde sub 1 en het afsplitsen van bijzonder
partnerpensioen ten laste van het partnerpensioen in eigen
beheer van gedaagde sub 1 zullen hebben voldaan door betaling
door de BV van € 75.879, te verminderen in verband met het
vóór het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen en kosten
van gedaagde sub 4 tot de dag van daadwerkelijke betaling, aan
een door eiseres aan te wijzen in Nederland gevestigde
verzekeraar met de vereiste vergunning op grond van een door
eiseres beschikbaar te stellen offerte die (fiscaal) kwalificeert
voor rechtsgeldige verwerking van de betaling in de BV.
Subsidiairvoor recht te verklaren dat:
• Het conversierecht voor eiseres bruto € 7.914 per jaar bedraagt,
uitgaande van uitkering vanaf 1 januari 2035 als eiseres dan in
leven is, zolang zij leeft;
• Geen recht op indexering bestaat; en
• Gedaagden volledig aan hun verplichtingen jegens eiseres uit
hoofde van conversie van het recht op uitbetaling van
ouderdomspensioen uit hoofde van verevening van het
ouderdomspensioen in eigen beheer van gedaagde sub 1 en het
bijzonder partnerpensioen ten laste van het partnerpensioen in
eigen beheer van gedaagde sub 1 zullen hebben voldaan door
betaling door de BV van € 61.579, te verminderen in verband
met het vóór het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen en
kosten van gedaagde sub 4 tot de dag van daadwerkelijke
betaling, voor het extern onderbrengen van het conversierecht
aan een door eiseres aan te wijzen in Nederland gevestigde
verzekeraar met de vereiste vergunning op basis van een door
eiseres beschikbaar te stellen offerte die (fiscaal) kwalificeert
voor rechtsgeldige verwerking van de betaling in de BV.
B. met betrekking tot de niet-verlenging van de arbeidsongeschiktheidsverzekering van de man:
eiseres te veroordelen tot betaling binnen 14 dagen na
betekening van een in deze procedure te wijzen veroordelend vonnis
van € 138.146,25, althans het door de Rechtbank in goede justitie te
betalen bedrag, aan gedaagde sub 1;
C. met betrekking tot de kosten:
primair de kosten te compenseren, subsidiair eiseres te
veroordelen in de buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten van de
procedure in reconventie volgens de daarvoor geldende forfaitaire
regelingen.
Na eisvermeerdering vordert de man met betrekking tot de kosten, in zowel conventie als reconventie:
a. primair de buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten in conventie en reconventie op basis van de daadwerkelijk gemaakte kosten (berekend op € 44.210,29, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis)
b. subsidiair proceskostenveroordeling van de buitengerechtelijke en
gerechtelijke kosten op basis van de daarvoor geldende forfaitaire regelingen
c. meer subsidiair de kosten tussen partijen te compenseren.
4.6.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [naam man] c.s.
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en reconventie

5.1.
Tussen partijen is - samengevat - allereerst in geschil wat de hoogte is van de aanspraken op ouderdoms- en (bijzonder) partnerpensioen waarop de vrouw recht heeft na de echtscheiding, en welke bedragen kunnen en moeten worden afgestort, al dan niet geïndexeerd en geconverteerd. De pensioenrechten opgebouwd bij het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel worden buiten beschouwing gelaten omdat partijen daaromtrent een regeling hebben getroffen (vgl. 3.13) en de desbetreffende vordering van de vrouw onder punt 10 is ingetrokken.
Ten tweede is tussen partijen in geschil - in reconventie - de schadevergoeding die de man vordert omdat de vrouw onrechtmatig jegens de man zou hebben gehandeld door in oktober 2013 mee te delen aan de tussenpersoon dat er geen interesse was in verlenging van de arbeidsongeschiktheidsverzekering van de man.
Reconventie: niet-verlengen arbeidsongeschiktheidsverzekering, vordering B van [naam man] c.s.:
5.2.
De rechtbank zal eerst de kwestie van het niet-verlengen van de arbeidsongeschiktheidsverzekering beoordelen.
5.3.
Vast staat dat de vrouw op 25 oktober 2013 aan de tussenpersoon van De Amersfoortse, de arbeidsongeschiktheidsverzekeraar van de man (thans ASR), heeft gemaild: “Hoi [persoon C] , Er is geen interesse tot verlenging. Groetjes, [voornaam vrouw] ”.
[naam man] c.s. stellen dat de vrouw daarmee
opzettelijkonrechtmatig jegens de man heeft gehandeld. Nadat de tussenpersoon een verlengingsvoorstel van de Amersfoortse had gemaild vanwege het verhogen van de AOW-leeftijd tot 67 jaar, omdat de bestaande arbeidsongeschiktheidsuitkering slechts voorzag in uitkeringen (bij arbeidsongeschiktheid) tot leeftijd 65, heeft de vrouw de man onbevoegd vertegenwoordigd door voormeld bericht terug te mailen, aldus de man. De man zal hierdoor in de toekomst gedurende 33 maanden een verzekeringsuitkering mislopen. Als de vrouw niets had teruggemaild zou de verlenging automatisch zijn ingegaan en dus het AOW-gat automatisch zijn bijverzekerd.
5.4.
De vrouw betwist dat sprake is van (toekomstige) schade, en betwist ook dat zij onrechtmatig heeft gehandeld en de man onbevoegd heeft vertegenwoordigd. De man was op de hoogte en had zelf gekozen voor niet-verlenging om de kosten van de - dure - arbeidsongeschiktheidsverzekering beperkt te houden, aldus de vrouw.
5.5.
Van belang is dat de vrouw ook stelt, en de man niet heeft betwist, dat de man steeds bij alle e-mailberichten kon, omdat deze zowel naar haar e-mailadres ( [e-mailadres 1] ) als naar dat van de man werden gestuurd ( [e-mailadres 2] ), zodat de man dus ook de (eerste) e-mail kon openen en lezen van de tussenpersoon van 10 oktober 2013 met als bijlage de brief van De Amersfoortse van 2 oktober 2013 met het verlengingsvoorstel (“Betreft: verlenging van de eindleeftijd van uw arbeidsongeschiktheidsverzekering. Ten name van: De heer [naam man] ”), met daarin ook het bijbehorende premiebedrag per 1 januari 2014 (€ 9.318,97 tegenover de premie over 2013 van € 8.630,51 (zijnde een verhoging met € 688,46, en dat onder voorbehoud, omdat de premie per 1 januari 2014 tussentijds kon wijzigen en nog geïndexeerd zou worden).
Bij de mondelinge behandeling heeft de vrouw uitgelegd - en ook dit is door de man niet betwist - dat de B.V. ’s in die tijd (2013) moesten bezuinigen en geen extra kosten konden dragen én dat de gedachte van de man was dat hij toch niet tot zijn 67ste de onderneming zou exploiteren. Die gedachte heeft de vrouw blijkens de e-mailcorrespondentie tussentijds ook met de tussenpersoon gedeeld (mail van de vrouw van 18 oktober 2013: “Ik denk niet dat het nodig is om deze optie te nemen. [voornaam man] is niet echt van plan tot 67 door te werken, dus vandaar, wat denk jij?”)
Tenslotte is van belang dat de tussenpersoon uitdrukkelijk vroeg om een reactie op het verlengingsvoorstel van de Amersfoortse. Dat de vrouw reageerde en de mail niet onbeantwoord heeft gelaten (waarbij de verlenging automatisch in zou zijn gegaan) was daarom niet onlogisch. Immers is gesteld noch gebleken dat de man de mail zelf heeft beantwoord. Dat de vrouw dat heeft gedaan kan op zichzelf dan ook niet de conclusie dragen dat de vrouw onrechtmatig heeft gehandeld. Zij was als administratieve kracht het aanspreekpunt zowel voor de verzekeringstussenpersoon als bijvoorbeeld ook voor de accountant BDO voor de pensioenzaken van de man terwijl de man het daar kennelijk welbewust bij liet.
5.6.
Partijen twisten erover of de man tegenover de vrouw te kennen heeft gegeven dat hij van de verlengingsoptie geen gebruik wilde maken, waarna zij dat aan de tussenpersoon heeft doorgegeven (standpunt vrouw), dan wel de vrouw zonder overleg met de man heeft gehandeld (standpunt [naam man] c.s.).
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de hiervoor onder 5.5. als vaststaand vermelde omstandigheden (en vooral de wenselijkheid op dat moment om op de kosten te besparen en de gedachte dat de man sowieso eerder zou stoppen met werken), is de rechtbank van oordeel dat zelfs als de vrouw de brief van de Amersfoortse niet uitdrukkelijk aan de orde heeft gesteld bij de man en zij zonder met hem te overleggen (en zonder dat de man uit zichzelf met haar had overlegd) heeft geopteerd tot niet-verlengen, daarmee nog niet is gezegd dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens de man. De vrouw heeft dan de vraag van de tussenpersoon om hem vóór 1 december 2013 te berichten, kennelijk, gelet op de mailwisseling met de tussenpersoon, beantwoord na zo goed mogelijk afwegen van voor- en nadelen van verlenging. Dat zij daarbij een niet te verdedigen keus heeft gemaakt, of nadeel heeft willen toebrengen aan de man, of opzettelijk de man op het verkeerde been heeft gezet en hem ten onrechte in de waan heeft gelaten dat hij een WAO-gat-verzekering had, is gesteld noch gebleken. [naam man] c.s. voeren wel aan dat de vrouw opzettelijk heeft gehandeld, maar laten in het midden waarop de opzet van de vrouw dan gericht was. [naam man] c.s. hebben zodoende niet met feiten en omstandigheden onderbouwd dat de vrouw door terug te mailen dat er geen interesse was in verlenging, in strijd handelde met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. De vordering is daarom niet toewijsbaar.
Conventie en reconventie: pensioenrechten - de uitgangspunten.
5.7.
Ten tijde van de mondelinge behandeling is de zaak voor wat betreft de kwestie van de pensioenrechten in conventie en reconventie in overleg met partijen verwezen naar de rol. Partijen konden een akte nemen met een voorstel voor een deskundige en vragen aan de deskundige. Beide partijen hebben van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Zij hebben hun concept-aktes vooraf aan elkaar toegezonden en in hun uiteindelijke aktes gereageerd op elkaars voorstellen.
5.8.
Partijen hebben meerdere en onderling verschillende deskundigen voorgesteld. Partijen hebben ook één gezamenlijke deskundige voorgesteld:
De heer A.R.P. de Bruijn, business valuator bij APRECIO Advies
[adres]
[postcode] [plaats]
telefoon: [gsm-nummer]
e-mail: info@apprecio-advies.nl
De rechtbank heeft het voornemen de heer De Bruijn als deskundige te benoemen. Na het wijzen van dit tussenvonnis zal de rechtbank deze deskundige benaderen en voorleggen of hij bereid en in staat is het onderzoek te verrichten en indien dat het geval is, een kostenbegroting aan te leveren. Die zal vervolgens aan partijen worden voorgelegd.
5.9.
Beide partijen hebben een voorstel gedaan voor vragen aan de deskundige. Partijen hebben ook gereageerd op elkaars vragen. Op deze vragen zal de rechtbank hierna ingaan vanaf 5.26.
5.10.
De rechtbank zet eerst de uitgangspunten voor de beantwoording van de vragen uiteen, en verzoekt de deskundige die uitgangspunten bij zijn beantwoording van de vragen te betrekken.
5.11.
Conform vaste jurisprudentie zullen de eisen van redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen ex-echtgenoten beheersen, in het algemeen meebrengen dat de tot verevening verplichte echtgenoot die als dga de rechtspersoon beheerst waarin de te verevenen pensioenaanspraak is ondergebracht, dient zorg te dragen voor afstorting bij een externe pensioenverzekeraar van het kapitaal dat nodig is voor het aan de andere echtgenoot toekomende deel van de pensioenaanspraak. De beantwoording van de vraag of daarop in een concreet geval aanspraak kan worden gemaakt, moet geschieden met inachtneming van alle omstandigheden van het geval (HR 9 februari 2007, NJ 2007, 306). Uit HR 20 maart 2009, NJ 2009, 155, LJN BG9458 volgt dat de zorgplicht meebrengt dat op het uitvoeringsorgaan in beginsel een afstortingsplicht rust, tenzij bijzondere omstandigheden (bijvoorbeeld financieringsproblemen) meebrengen dat (eventueel tijdelijk) een uitzondering moet worden aanvaard. Hierbij is niet slechts van belang dat de verhouding tussen partijen na echtscheiding beheerst wordt door de eisen van redelijkheid en billijkheid, maar ook dat de verhouding tussen de gewezen echtgenoot en het uitvoeringsorgaan wordt beheerst door diezelfde eisen (HR 12 maart 2004, NJ 2004, 636). De Pensioen B.V. dient dus tot afstorting over te gaan, tenzij [naam man] c.s. aantonen dat de Pensioen B.V. daartoe (op dit moment) niet in staat is.
5.12.
Afgestort moet worden het kapitaal dat nodig is voor het aan de andere echtgenoot toekomende deel van de pensioenaanspraak. Dat is het deel waarop conform artikel 2 juncto artikel 3 WVP recht op uitbetaling bestaat (HR 20 maart 2009, NJ 2009, LJN BG9458). Die aanspraak van de vrouw moet worden berekend/ vastgesteld.
5.13.
Het af te storten kapitaal dient berekend te worden naar de commerciële waarde van de pensioenaanspraak op de datum van afstorting, waarbij de heersende marktrente tot uitgangspunt moet worden genomen (HR 14 februari 2020, ECLI:NL:HR: 2020:276), terwijl de hoogte van de pensioenaanspraak van de vrouw berekend moet worden naar het tijdstip van de echtscheiding. De door de man als dga opgebouwde ouderdomspensioenrechten zijn vóór het huwelijk opgebouwd tussen 10 maart 1996 en 21 september 1996 (= datum huwelijk). Partijen hebben afgesproken dat ook de opbouw over die korte voorhuwelijkse periode wordt betrokken in de tussen partijen te verevenen en eventueel te converteren pensioenrechten.
5.14.
De eisen van redelijkheid en billijkheid die de relatie tussen de ex-echtgenoten beheerst brengen mee dat zowel de man als de vrouw in het licht van de postrelationele solidariteit een eventueel dekkingstekort
in beginselevenredig voor hun rekening moeten nemen. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de rechter tot een andere verdeling komt tussen de ex-echtgenoten van het tekort. Daarvoor is met name plaats indien het aan de vereveningsplichtige echtgenoot is toe te rekenen dat een zodanig tekort is ontstaan of is opgelopen (HR 14 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:276).
De ex-echtgenoten dienen in beginsel ook de kosten van afstorting evenredig voor hun rekening te nemen.
5.15.
Indien de vennootschap (lees: de Pensioen B.V.) zelf niet over de financiële middelen beschikt om aan haar afstortingsplicht te voldoen is de vraag of en in hoeverre het privévermogen van de dga bij de financierbaarheid van de aanspraak van de vrouw in aanmerking moet worden genomen. Dat hangt af van de omstandigheden van het geval en hetgeen de redelijkheid en de billijkheid in dat verband meebrengen (HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2014:1064. Als de dga wél in staat is de benodigde financiële middelen aan de pensioenuitvoerder ter beschikking te stellen maar weigert de pensioenuitvoerder in staat te stellen aan haar afstortingsplicht te voldoen, dan schendt de dga mogelijk zijn - jegens de andere echtgenoot - bestaande zorgplicht. Voor de schade die de vereveningsgerechtigde daardoor lijdt (of dreigt te lijden) doordat zij aldus geen zelfstandig recht op pensioenuitkeringen jegens een pensioenverzekeraar kan verkrijgen, kan de dga aansprakelijk gehouden worden. De dga kan daarom onder omstandigheden ook zelf veroordeeld worden tot betaling aan de pensioenverzekeraar van het af te storten bedrag (Hof ’s- Hertogenbosch 16 maart 2010, PJ 2010, 85, LJN BL7921 en Rb Utrecht 16 juni 2010, PJ 2011, 176, LNJ BM9266).
5.16.
Indien de man als dga onrechtmatig heeft gehandeld doordat sprake is van onbehoorlijk bestuur in de Pensioen B.V. waardoor tekorten zijn ontstaan of verder zijn opgelopen dan wel wanneer anderzijds tekorten zijn ontstaan of zijn opgelopen door handelen of nalaten toe te rekenen aan de man is de vraag of de andere vennootschappen (Orthopedie B.V. en Beheer B.V.) in staat zijn (en daartoe verplicht kunnen worden) de benodigde financiële middelen aan de Pensioen B.V. ter beschikking te stellen. De man heeft immers een zorgplicht om datgene te doen wat hij kan, wat nodig is om tot pensioenafstorting over te gaan, waarbij mede van belang is of hij voldoende liquide middelen voorhanden heeft gehouden en of hij bijvoorbeeld niet vanuit de rekening-courant uit de Pensioen B.V. in privé heeft opgenomen. Verwezen wordt naar Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9116 en HR 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:18022).
5.17.
De vrouw meent dat mogelijk ook pensioenrechten van de man zijn opgebouwd in de andere vennootschappen dan de Pensioen B.V. [naam man] c.s. betwisten dit.
De vrouw stelt: In de Pensioen B.V. is een ‘pensioenvoorziening directie’ opgenomen van
€ 103.945 volgens de concept jaarcijfers 2020,
daarnaast(aldus de vrouw) blijkt uit prod. 5 DV dat bij Orthopedie BV per 30 juni 2017 een ouderdomspensioen was opgebouwd van
€ 17.815 bruto per jaar en een nabestaandenpensioen van € 10.704 bruto per jaar, en in de Beheer B.V. is sprake van een stamrechtverplichting van € 173.290 blijkens de concept jaarcijfers 2020.
5.18.
De rechtbank overweegt het volgende.
5.18.1.
Partijen zijn gehuwd op 21 september 1996, kort nadat de man dga was geworden van de Orthopedie B.V. - dat was op 10 maart 1996. De man had als dga de keus tussen het treffen van een eigen pensioenvoorziening op de balans van de onderneming of opbouw van pensioenrechten in een eigen pensioen B.V. De man heeft voor dit laatste gekozen. Op de balans en winst- en verliesrekening van de Orthopedie B.V. staat geen voorziening voor opbouw van pensioenrechten. Ook andere aanwijzingen voor pensioenopbouw in de Orthopedie B.V. of de Beheer B.V. zijn er niet. Uit de notulen van de aandeelhoudersvergadering van de Orthopedie B.V. van 18 december 2013 (productie 21 bij conclusie van antwoord) blijkt dat de man gewijzigde pensioenaanspraken worden toegekend. Het betreft de Pensioenovereenkomst 2014. Deze vervangt de pensioenregeling van 2011 en besteedt de pensioenopbouw van de man als dga uit aan de Pensioen B.V., doordat de Orthopedie B.V. daarin voor de werknemer (de man) de Pensioen B.V. aanwijst voor zijn pensioenvoorziening. De Pensioenovereenkomst 2014 - die de pensioenregeling van 2011 vervangt die daarmee niet meer relevant is - spreekt slechts over bedrijfs- of beroepspensioenaanspraken en de AOW, als andere pensioenregelingen. De man bouwde tot 2017 pensioenrechten op in eigen beheer in de Pensioen B.V., daarna kon dit wettelijk niet meer, is de opbouw gestopt en is het opbouwde pensioen premievrij gemaakt.
5.18.2.
Volgens [naam man] c.s. trekt de vrouw verkeerde conclusies uit productie 5 bij dagvaarding en de rechtbank onderschrijft dat. Het betreft de Beëindigingsovereenkomst 2017 (vgl. 3.9) waarin staat vermeld welke premievrije aanspraken er zijn per 30 juni 2017.
Die vermelding kan moeilijk anders dan betrekking hebben op de(zelfde) Pensioenovereenkomst 2014 met het Addendum 2015, waarbij als pensioenuitvoerder fungeert de Pensioen B.V. Het woord
daarnaastin 5.17. in de stellingen van de vrouw is in ieder geval onvoldoende onderbouwd wat dit aangaat.
Dat geldt ook voor de stamrechtverplichting op de balans van Beheer B.V. Volgens [naam man] c.s. betreft de stamrechtverplichting die op de balans van de Beheer B.V. is opgenomen een stamrechtverplichting ten opzichte van de vader van de man. [naam man] c.s. hebben als bewijs enkele voorbeelden van betalingsbewijzen (uit de jaren 2014, 2017, 2018, 2019 en 2021) in het geding gebracht van de uitkeringen uit hoofde van het stamrecht (de salarisspecificaties) binnen Beheer aan de vader van de man. Het gaat telkens om een uitkering van € 4.171,50 per maand bruto, kennelijk al vanaf 2014, toen de man nog als dga in eigen beheer pensioen opbouwde (voordat die mogelijkheid in 2017 wettelijk werd beëindigd). De vrouw heeft hierop geen nadere onderbouwing gegeven waarom toch het stamrecht (ook) voor de man zou kunnen zijn. Dat had wel op haar weg gelegen. Dat [naam man] c.s. geen stamrechtovereenkomst met de vader hebben kunnen tonen - zij stellen dat die ontbreekt, hetgeen bij de mondelinge behandeling aan de orde is geweest - maakt dat niet anders.
Daarnaast geldt het volgende. Een stamrecht uit hoofde van een stamrechtovereenkomst valt buiten het begrip pensioen als bedoeld in de WVP (zie ook: PB 2022 -Bod, Th.I.J. e.a. 2-9-2022 (hierna: Bod, aangewezen werk) en Rb Utrecht 16 juni 2010, PJ 2010, 176, LJN BM9266). Zonder toelichting, die ontbreekt, valt ook daarom niet in te zien waarom de stamrechtverplichting op de balans van de Beheer B.V. relevant is voor de vrouw.
De conclusie is dat tegenover de gemotiveerde betwisting door [naam man] c.s., de vrouw haar stelling dat in de andere vennootschappen relevante pensioenrechten zijn opgebouwd niet voldoende gemotiveerd heeft gehandhaafd. De rechtbank verwerpt die stelling dan ook.
Incidentele vordering ex artikel 843a
5.19.
De vrouw vordert onder 1a van haar petitum verstrekking van alle pensioenbrieven en -overeenkomsten, inclusief vervallen exemplaren tussen de man en alle drie de vennootschappen. Onder 1b vordert de vrouw een overzicht van de opbouw van de pensioenen in alle drie de vennootschappen per jaar van opbouw en de jaaropgaven van de man.
5.20.
Gezien hetgeen is overwogen onder 5.18 ziet de rechtbank geen aanleiding om het gevorderde door de vrouw onder 1a en 1b toe te wijzen voor wat betreft de Orthopedie B.V. en de Beheer B.V.
5.21.
De rechtbank volgt de vrouw ook niet in haar vordering tot het verstrekken van pensioenovereenkomsten/ brieven, inclusief vervallen versies of overzichten van opbouw van pensioenrechten tussen de man en de Pensioen B.V.
[naam man] c.s. stellen dat zij alle relevante pensioendocumenten reeds in het geding hebben gebracht. De vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat er toch meer of andere relevante stukken zijn dan die reeds door [naam man] c.s. in het geding zijn gebracht. Voor wat betreft de Pensioen B.V. zijn in het geding gebracht de Pensioenovereenkomst 2014, het Addendum 2015 en de Beëindigingsovereenkomst 2017. De Pensioenovereenkomst 2014 vervangt de pensioenregeling van 2011 die daarmee niet meer relevant is. Voor zover de deskundige echter informatie mist die nodig is om de vragen onder 6 te beantwoorden dient hij dit aan te geven aan partijen en in zijn rapportage, en partijen zijn uiteraard gehouden deze informatie - voor zover beschikbaar - aan hem en aan elkaar te verstrekken.
5.22.
Het voorgaande geldt ook voor de het gevorderde onder 1c (het verstrekken van uitvoeringsovereenkomsten). Aangenomen (zie hiervoor) dat er in de andere vennootschappen geen pensioenrechten van de man zijn opgebouwd, zullen door die andere vennootschappen ook geen uitvoeringsovereenkomsten zijn gesloten aangaande de man. Alleen de gevorderde verstrekking van uitvoeringsovereenkomst(en) met gedaagde 4, de Pensioen B.V., moet dan nog afzonderlijk beoordeeld worden. Als een (schriftelijke) uitvoeringsovereenkomst met de Pensioen B.V. is gesloten zijn [naam man] c.s. gehouden die te verstrekken aan de vrouw. Maar [naam man] c.s. betwisten dat er een uitvoeringsovereenkomst is gesloten met de Pensioen B.V. en de vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat er toch meer pensioendocumentatie is dan die al is overgelegd. De vordering is daarom niet toewijsbaar. Mocht echter de deskundige aanleiding hebben om te veronderstellen dat bestaande pensioendocumentatie is achtergehouden, dan moet hij dit aan partijen meedelen en in zijn rapportage vermelden.
Het gevorderde onder 1d, het verstrekken van de stamrechtovereenkomst (die er volgens [naam man] c.s. niet is), beoordeelt de rechtbank evenmin als relevant, zoals reeds is overwogen onder 5.18.
5.23.
De vrouw vordert onder 1e verstrekking van de definitieve jaarcijfers 2020, 2021 en 2022 van de drie vennootschappen. Ter zitting heeft de advocaat van de vrouw echter verklaard dat de definitieve jaarcijfers 2020 en 2021 reeds zijn ontvangen, en dat alleen die van 2022 ontbreken. Daarmee heeft de vrouw nog slechts een belang voor wat betreft het verstrekken van de definitieve jaarcijfers 2022.
5.24.
Dan resteert ter beoordeling de gevorderde verstrekking van jaaropgaven van de man. De rechtbank overweegt het volgende. Er is in de Pensioenovereenkomst 2014 sprake van een eindloonregeling. Dat maakt dat de loonontwikkeling van de man relevant is vanwege mogelijke achterstallige backserviceverplichtingen. Anderzijds is van belang dat in de Pensioenovereenkomst 2014 staat “Het Vaste loon bedraagt in het kader van deze pensioenregeling maximaal € 65.000. Over het meerdere vindt geen opbouw van pensioenaanspraken plaats.”
De rechtbank vindt het gezien het vorenstaande aangewezen dat de deskundige de jaaropgaven van de man opvraagt die hij relevant acht, en [naam man] c.s. zijn uiteraard gehouden de opgevraagde jaaropgaven te verstrekken aan de deskundige en aan de vrouw.
5.25.
De rechtbank gaat er vanuit dat de definitieve jaarcijfers 2022 van de drie vennootschappen reeds zijn verstrekt dan wel zo spoedig mogelijk alsnog worden verstrekt aan de deskundige en de vrouw. Tijdens de mondelinge behandeling die de rechtbank zal bepalen na het deskundigenonderzoek, kan worden besproken of een beslissing op de incidentele vordering nog nodig is.
De vragen die partijen over en weer hebben voorgesteld
5.26.
De vrouw heeft in haar akte de aan de deskundige te stellen vragen onder 6 a tot en met 6 l voorgesteld, en [naam man] c.s. hebben bij akte de vragen 1 tot en met 25 voorgesteld. Partijen hebben gereageerd op elkaars voorstellen.
5.27.
[naam man] c.s. hebben bezwaar gemaakt tegen de vragen 6 c en 6 g van de vrouw.
5.28.
Vraag 6 c van de vrouw luidt - voor zover relevant - :
“(…) Wilt u, indien geen stamrechtovereenkomst getoond kan worden, het stamrecht verdelen over de heer [naam man] en zijn vader en aldus de stamrechtverplichting jegens de heer [naam man] berekenen?”
Het bezwaar van [naam man] c.s. hiertegen luidt:
“Bij 6.c merken gedaagden op dat de deskundige het stamrecht niet
kan verdelen. De deskundige kan slechts beoordelen of de stukken
aanleiding geven te veronderstellen dat het stamrecht in zijn geheel
ten onrechte wordt uitgekeerd of geheel of ten dele ten onrechte
aan de vader van de heer [naam man] wordt uitgekeerd omdat
het geheel of gedeeltelijk aan een ander (bijvoorbeeld de heer [naam man]
) zou moeten worden uitgekeerd;”
5.29.
De rechtbank overweegt dat het bezwaar van [naam man] c.s. tegen vraag 6 c gegrond is: het is niet aan de deskundige om het stamrecht te
verdelen. Voorts is onder 5.18 al beslist dat het stamrecht buiten beschouwing blijft en dus zal dat ook buiten de vraagstelling aan de deskundige worden gelaten.
5.30.
Vraag 6 g namens de vrouw luidt:
“Indien het antwoord op vraag e en f meebrengt dat (een of meerdere vennootschappen) niet of slechts beperkt tot afstorting in staat is, in hoeverre kan dan alsnog in de afstorting van de pensioenaanspraken worden voorzien door interne financiering en door externe financiering, zonder de continuïteit van de onderneming(en) in gevaar te brengen. Er daarbij rekening mee houdend, dat de onderneming inmiddels is verkocht en bij aanvang van de scheidingsprocedure in elk geval de mogelijkheid tot afstorting aanwezig was op grond van de concept-jaarcijfers 2020 van de vennootschappen.”
5.31.
Inzake vraag 6 g namens de vrouw merken [naam man] c.s. op:
“(….) dat de drie vennootschappen niet
elk (hoofdelijk) als debiteur voor nakoming van de
pensioenverplichtingen van de Pensioen-BV kunnen worden
beschouwd. De vraagstelling van gedaagden [Rb: bedoeld zal waarschijnlijk zijn: eiseres] is er op gericht inzicht te krijgen of de Beheer BV en de Werkgever [Rb: de Orthopedie B.V.] verplicht zouden zijn tot bijstorting in de Pensioen-BV en zo ja, op welke rechtsgrond;”
5.32.
De rechtbank zal deze vraag niet, althans niet op deze wijze, voorleggen aan de deskundige.
5.33.
Voor het overige hebben [naam man] c.s. geen bezwaren naar voren gebracht tegen de vragen van de vrouw aan de deskundige.
5.34.
De vrouw heeft een groot aantal bezwaren opgeworpen tegen de vragen van [naam man] c.s. aan de deskundige. Samengevat komen de bezwaren van de vrouw er op neer dat een groot deel van de vragen aan de verschillende vennootschappen hetzelfde is en gebundeld kan worden, dat diverse vragen niet voldoende objectief zijn, dat de beantwoording van juridische vragen aan de rechter is en dat geen zoekplaatjes moeten worden voorgelegd aan de deskundige.
5.35. (
Mede) gezien de bezwaren van de vrouw zal de rechtbank deze vragen niet, althans niet op deze wijze voorleggen aan de deskundige. Juridische vragen horen niet thuis bij de deskundige en een bundeling van vragen komt de rechtbank efficiënt voor. De rechtbank heeft hierna onder 6 zelf de vragen aan de deskundige geformuleerd, op basis van de uitgangspunten die zij hiervoor heeft overwogen.
Naast hetgeen hiervoor is overwogen is bij de vraagstelling aan de deskundige nog het volgende van belang.
Conversie?
5.36.
De vrouw maakt aanspraak op conversie. Conversie houdt in dat het aan de vereveningsgerechtigde toekomende deel van het ouderdomspensioen tezamen met de aanspraak op het (bijzonder) partnerpensioen wordt omgezet in een eigen recht op pensioen. Het eigen recht op pensioen is dan in beginsel uitsluitend afhankelijk van het leven en het sterven van de vereveningsgerechtigde (hier: vrouw). [naam man] c.s. stellen dat de vrouw geen recht heeft op conversie. Wel wil de Pensioen B.V. onverplicht meewerken aan conversie, indien rekening wordt gehouden met de uitgangspunten dat geen indexering geldt bij onderdekking en dat rekening wordt gehouden met de onderdekking bij externe onderbrenging.
5.37.
De vraag of de vrouw
rechtheeft op conversie is van belang voor de door de deskundige vast te stellen aanspraak. De vrouw heeft hier tijdig aanspraak op gemaakt, verwijzend naar artikel 14.2 van de huwelijkse voorwaarden (zie hiervoor onder 3.2).
5.38.
De Pensioenovereenkomst 2014 voorziet in conversie. De overeenkomst bepaalt in artikel 6.4.3: “De overeenkomst [rb: tot conversie] is slechts geldig als aan de overeenkomst een verklaring van de Werkgever of de Pensioenuitvoerder is gehecht dat het instemt met bedoelde omzetting”. Artikel 14.2 van de huwelijkse voorwaarden kent hetzelfde voorbehoud: “De omzetting is slechts geldig, indien de betrokken pensioenuitvoerder(s) schriftelijk heeft/hebben verklaard hiermee in te stemmen.” [naam man] c.s. verbinden aan de instemmingsbereidheid met conversie in deze procedure de voorwaarden dat bij afstorting rekening wordt gehouden met onderdekking en dat bij onderdekking geen indexering plaatsvindt. Dat maakt dat de vraag of de vrouw recht heeft op indexering, waarop zij aanspraak maakt bij vermeerdering van eis, hierbij moet worden betrokken.
Indexering?
5.39.
Volgens de vrouw is sprake van een fiscaal geaccepteerde indexering van twee procent, waarmee zij haar vordering bij conclusie van antwoord in reconventie heeft vermeerderd. Volgens [naam man] c.s. heeft de vrouw geen belang bij haar eisvermeerdering en heeft zij geen recht op indexering.
5.40.
De rechtbank zal recht doen op basis van de eisvermeerdering. De goede procesorde staat daaraan niet in de weg en de rechtbank is van oordeel dat de vrouw een belang heeft bij de beslissing over het al dan niet indexeren van haar aanspraak. Materieelrechtelijk geldt het volgende.
5.41.
De Wet VP kent geen regeling voor indexeringen van nog niet ingegaan pensioen. Uit de wetsgeschiedenis is af te leiden dat het bedoeling van de wetgever is om verhogingen en verlagingen van het pensioen in de periode tussen de scheidingsdatum en de pensioendatum door te laten werken in het vereveningsdeel en dat deze doorwerking beperkt is tot verhoging of verlaging van de pensioengrondslag als gevolg van algehele loonontwikkeling.
5.42.
De man neemt deel in een eindloonregeling en is tot medio 2017 actief deelnemer gebleven. Bij een eindloonregeling bestaat er veelal geen algemeen recht op indexering. Zo ook Bod, zie aangewezen plaats.
5.43.
Indien de pensioenregeling een vorm van indexering van aanspraken kent, dan dient dit door te werken in de omvang van het af te storten bedrag (zie HR 6 oktober 2006, NJ 2006, 546, LJN AW6163).
5.44.
Artikel 6.5.3 van de Pensioenovereenkomst 2014 luidt:
“6.5.3 Aanpassing ingegane pensioenen
Aanpassing van ingegane pensioenen is niet overeengekomen.
De opgebouwde pensioenaanspraken tot en met 31 december 2013 zullen na ingang jaarlijks per 1 januari zoveel mogelijk worden aangepast en dientengevolge worden verhoogd met een toeslag in verband met stijgingen van lonen of prijzen overeenkomstig een algemeen geldend indexcijfer van de maand december direct voorafgaand aan de datum van verhoging, zulks voor het eerst met ingang van 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin het desbetreffende pensioen is ingegaan.”
5.45.
De Pensioenovereenkomst 2014 kent hiermee een
voorwaardelijkeindexering. Voor zoveel het financieel mogelijk is zullen de pensioenaanspraken worden verhoogd met indexering.
5.46.
Een dergelijke
intentieom het pensioen zo veel mogelijk welvaarts- of waardevast te houden beoordeelt de rechtbank, in het licht van het hiervoor is overwogen, als onvoldoende om uit te gaan van een afdwingbaar recht van de vrouw op een stijging van de door de vrouw gestelde twee procent. Dat een voorwaardelijke indexering fiscaal kan worden gesteld op twee procent maakt het voorgaande niet anders.
5.47.
De vraag óf (en in welke mate) indexering financieel mogelijk is, is een vraag die de rechtbank zal voorleggen aan de deskundige, die daarbij wordt verzocht de liquiditeit en de solvabiliteit van de Pensioen B.V. te betrekken.
5.48.
De rechtbank legt aan de deskundige ook de vraag voor om eventuele onderdekking te beoordelen.
De andere vragen en punten
5.49.
De andere - niet door [naam man] c.s. bekritiseerde - vragen van de vrouw komen de rechtbank op diverse onderdelen te gedetailleerd voor. Met inachtneming van het voorgaande heeft de rechtbank hierna, onder de beslissing, zelf de aan de deskundige te stellen vragen geformuleerd.
5.50.
De reacties op het ter zitting besprokene, van de kant van de vrouw in haar akte onder 7, laat de rechtbank buiten beschouwing. Beide partijen zijn ter zitting voldoende in de gelegenheid gesteld om relevante zaken naar voren te brengen - en hebben van die gelegenheid ruimschoots gebruik gemaakt - en in de aktes is deze gelegenheid niet geboden.
De verplichtingen van partijen in verband met het deskundigenonderzoek
5.51.
De rechtbank overweegt dat na de benoeming van de deskundige het voorschot op de kosten van de deskundige door de vrouw en [naam man] c.s. ieder voor de helft zal moeten worden gedeponeerd.
Het vervolg van de procedure
5.52.
De rechtbank ziet geen aanleiding om tussentijds hoger beroep van deze tussenbeslissing toe te staan.
5.53.
De rechtbank is voornemens een zitting te bepalen nadat de deskundige zijn rapport heeft opgemaakt. De bedoeling van de rechtbank is om op de zitting het rapport met de deskundige en partijen te bespreken en daarbij de mogelijkheid van een schikking nader te onderzoeken, op basis van de uitgangspunten van de deskundigenrapportage.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
houdt iedere beslissing aan,
in de hoofdzaak: in conventie en reconventie
6.2.
beveelt een schriftelijk deskundigenbericht ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Wilt u de omvang van het recht van de vrouw op (periodieke) uitbetaling van ouderdomspensioen en van het bijzonder partnerpensioen, en/of het door conversie te verkrijgen pensioen vaststellen, zulks naar de toestand en op het tijdstip van de echtscheiding?
2. Is er sprake van backservices die nog voldaan moeten worden gezien de eindloonregeling in de Pensioenovereenkomst 2014? Wilt u de hoogte daarvan berekenen? Wilt u bij het berekenen van de aanspraak onder 1 rekening houden met deze eventuele backservices?
3. Beschikt de Pensioen B.V. over voldoende middelen om te voldoen aan deze aanspraken van de vrouw berekend naar de commerciële waarde van die aanspraak op het tijdstip van de afstorting door de Pensioen B.V.?
4. Zo niet, hoe komt dit? Zijn er aanwijzingen dat dit (mede) te wijten is aan onzorgvuldig (financieel) beheer van de man? Zijn er aanwijzingen dat het anderszins aan de man is toe te rekenen dat een tekort is ontstaan of een tekort is opgelopen?
5. Zo die aanwijzingen er zijn: kunt u aangeven wat bij (wel) zorgvuldig (financieel) beheer/ een niet aan de man toe te rekenen (nader) tekort de mogelijkheid zou zijn geweest tot afstorting, in bedragen?
6. Wat zijn op dit moment de mogelijkheden tot afstorting vanuit de Pensioen B.V., in bedragen, rekening houdend met de liquiditeit en solvabiliteit, en waarbij de pensioenrechten – gezien de post-relationele solidariteit – evenredig over de ex-echtgenoten verdeeld worden (naar rato van de aanspraken van de man en de vrouw)?
7. Is er vanuit de Pensioen B.V. ruimte voor het indexeren van de pensioenaanspraken met twee procent of een ander (lager) percentage, rekening houdend met de hiervoor genoemde uitgangsposities?
8. Is de man in staat (aanvullend) de benodigde financiële middelen aan de Pensioen B.V. ter beschikking te stellen om aan de afstortingsverplichting te voldoen en tot welk bedrag?
9. Zijn de Beheer B.V. en/ of de Orthodontie B.V. in staat (aanvullend) de benodigde financiële middelen aan de Pensioen B.V. ter beschikking te stellen om aan de afstortingsverplichting aan de vrouw te voldoen en tot welk bedrag, waarbij:
a. de bedrijfsvoering van deze andere vennootschappen qua continuïteit niet in gevaar komt, rekening houdend met de liquiditeit en solvabiliteit?
b. de pensioenrechten - gezien de post-relationele solidariteit - evenredig over de ex-echtgenoten verdeeld worden (naar rato van de aanspraken van de man en de vrouw)?
10. Wilt u bij het voorgaande rekening houden met conversie?
11. Wilt u bij het voorgaande rekening houden met de commerciële waarde van de aanspraak op het tijdstip van de afstorting?
12. Hebt u verder nog op- of aanmerkingen die voor de beoordeling van deze zaak van belang zijn?
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
in de hoofdzaak: in reconventie
6.4.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.
3246/638