ECLI:NL:HR:2006:AW2476
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over motiveringsverplichting bij bewijsvoering in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juli 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1976 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Midden Holland' te Haarlem, was eerder door het Hof veroordeeld tot tien jaren gevangenisstraf voor doodslag. De verdediging stelde dat het Hof de motiveringsverplichting ex artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering had geschonden door het gebruik van een proces-verbaal van de technisch rechercheur A. Duindam als bewijs zonder voldoende onderbouwing. De Hoge Raad oordeelde dat de motiveringsverplichting geen wijziging brengt in de vrijheid van de rechter om bewijs te selecteren en te waarderen. Het Hof had het onderdeel van de pleitnota niet opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, en dit oordeel was niet onjuist of onbegrijpelijk. De Hoge Raad verwierp het beroep, omdat de middelen niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak benadrukt de rol van de rechter in de waardering van bewijs en de noodzaak van een zorgvuldige motivering, maar bevestigt ook de ruimte die rechters hebben in hun bewijswaardering.