ECLI:NL:HR:2005:AU3723
Hoge Raad
- Cassatie
- P.C. Kop
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- P. Neleman
- Rechtspraak.nl
Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarig kind en ontvankelijkheid van cassatieberoep
In deze zaak verzocht de man, verweerder in cassatie, de rechtbank Breda om toestemming om zijn dochter, geboren op [geboortedatum] 2002, te erkennen. De vrouw, verzoekster tot cassatie, heeft dit verzoek bestreden en de rechtbank verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank benoemde op 29 november 2002 een bijzondere curator voor het kind en heeft in de daaropvolgende zittingen de raad voor de kinderbescherming verzocht om rapport en advies uit te brengen. Na verschillende beschikkingen, waaronder een van 29 april 2004 waarin de rechtbank het onderzoek door de raad voor de kinderbescherming aanhield, heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het hof bekrachtigde op 21 oktober 2004 de beschikking van de rechtbank, waarop de vrouw cassatie heeft ingesteld.
In cassatie heeft de man primair verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, terwijl de vrouw het beroep van de man op niet-ontvankelijkheid heeft bestreden. De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en heeft geoordeeld dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar cassatieberoep, op basis van de gronden uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal.
De Hoge Raad heeft op 21 oktober 2005 de beschikking gegeven, waarbij de vrouw niet-ontvankelijk is verklaard in haar beroep. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren P.C. Kop, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en openbaar uitgesproken door vice-president P. Neleman.