ECLI:NL:HR:2005:AU3723

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R05/011HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarig kind en ontvankelijkheid van cassatieberoep

In deze zaak verzocht de man, verweerder in cassatie, de rechtbank Breda om toestemming om zijn dochter, geboren op [geboortedatum] 2002, te erkennen. De vrouw, verzoekster tot cassatie, heeft dit verzoek bestreden en de rechtbank verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank benoemde op 29 november 2002 een bijzondere curator voor het kind en heeft in de daaropvolgende zittingen de raad voor de kinderbescherming verzocht om rapport en advies uit te brengen. Na verschillende beschikkingen, waaronder een van 29 april 2004 waarin de rechtbank het onderzoek door de raad voor de kinderbescherming aanhield, heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het hof bekrachtigde op 21 oktober 2004 de beschikking van de rechtbank, waarop de vrouw cassatie heeft ingesteld.

In cassatie heeft de man primair verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, terwijl de vrouw het beroep van de man op niet-ontvankelijkheid heeft bestreden. De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar cassatieberoep. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en heeft geoordeeld dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar cassatieberoep, op basis van de gronden uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal.

De Hoge Raad heeft op 21 oktober 2005 de beschikking gegeven, waarbij de vrouw niet-ontvankelijk is verklaard in haar beroep. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren P.C. Kop, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en openbaar uitgesproken door vice-president P. Neleman.

Uitspraak

21 oktober 2005
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/011HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. L. van Hoppe.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 27 september 2002 ter griffie van de rechtbank te Breda ingekomen verzoekschrift heeft verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - zich gewend tot die rechtbank en verzocht hem toestemming te verlenen om [de dochter], geboren op [geboortedatum] 2002, hierna: [kind 1], te erkennen.
De rechtbank heeft bij beschikking van 29 november 2002 een bijzondere curator over [de dochter] benoemd.
Verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - heeft het verzoek bestreden en de rechtbank verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.
Na een mondelinge behandeling op 7 januari 2003 heeft de rechtbank bij beschikkingen van 24 februari 2003 en 7 januari 2004 de raad voor de kinderbescherming te Tilburg verzocht (nader) rapport en advies uit te brengen. Bij beschikking van 29 april 2004 heeft de rechtbank wederom de raad voor de kinderbescherming verzocht een onderzoek in te stellen, iedere verdere beslissing aangehouden, en tussentijds hoger beroep opengesteld.
Tegen de beschikking 29 april 2004 heeft de vrouw bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch hoger beroep ingesteld.
Bij beschikking van 21 oktober 2004 heeft het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft primair verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans het beroep te verwerpen.
De vrouw heeft verzocht het beroep van de man op niet-ontvankelijkheid te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijk-verklaring van de vrouw in haar cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De vrouw dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar beroep op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.1-2.6 uiteengezette gronden.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren, P.C. Kop, als voorzitter, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 21 oktober 2005.