ECLI:NL:HR:2005:AT7603
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Ontnemingszaak en de responsieplicht op kostenverweer in het strafrecht
In deze zaak, die op 13 september 2005 door de Hoge Raad is behandeld, gaat het om een ontnemingszaak waarbij de betrokkene, geboren in 1955, werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 56.720,-- aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak is in cassatie gebracht tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 oktober 2003. De betrokkene had verweer gevoerd dat bepaalde kosten, in dit geval huurkosten voor een bedrijfsterrein waar hashish werd opgeslagen en overgeladen, in mindering moesten worden gebracht op het wederrechtelijk voordeel. De betrokkene stelde dat hij gedurende de periode van september 1996 tot en met augustus 1997 huurkosten van f. 48.000,- had gemaakt, die in directe relatie stonden tot het strafbare feit. Het Gerechtshof had echter niet expliciet gemotiveerd of deze kosten al dan niet in aanmerking konden worden genomen bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De Hoge Raad oordeelde dat de bestreden uitspraak ontoereikend was gemotiveerd, omdat het Hof niet had aangegeven of de gestelde kosten konden worden afgetrokken van het wederrechtelijk voordeel. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Gerechtshof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat deze opnieuw op het bestaande hoger beroep kan worden berecht en afgedaan. De Hoge Raad benadrukte dat de rechter in zijn uitspraak moet aangeven of de kosten in directe relatie staan tot het delict en of deze voor rekening van de veroordeelde dienen te blijven. Dit arrest is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de verantwoordelijkheden van de rechter bij het beoordelen van kostenverweren in ontnemingszaken verduidelijkt.