ECLI:NL:HR:2005:AT6200

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02438/04 U II
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontoelaatbaarheid van uitlevering van een Nederlands onderdaan aan België

In deze zaak gaat het om een uitleveringsverzoek van België voor een Nederlands onderdaan, die in 1945 is geboren en woonachtig is in Nederland. De Hoge Raad verwijst naar een eerder arrest van 18 januari 2005, waarin de procesgang is besproken en de stukken zijn overgedragen aan de Procureur-Generaal. Tijdens de zitting op 12 april 2005 heeft de Advocaat-Generaal Jörg een schriftelijke samenvatting gepresenteerd, waarin hij pleit voor de ontoelaatbaarheid van de uitlevering. De raadsvrouwe van de opgeëiste persoon, mr. T.B. Trotman, heeft de gelegenheid gekregen om schriftelijk commentaar te geven op deze opvatting.

De Belgische Minister van Justitie heeft op 6 april 2005 bevestigd dat het verstekvonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel van 17 mei 2001 definitief is geworden. Dit betekent dat het uitleveringsverzoek strekt tot de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf die aan de opgeëiste persoon is opgelegd. De Hoge Raad overweegt dat, gezien het door Nederland gemaakte voorbehoud bij artikel 7, eerste lid, van de Overeenkomst, de uitlevering ontoelaatbaar moet worden verklaard. Dit voorbehoud is opgesteld op basis van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat de uitlevering tussen de Lidstaten van de EU regelt.

Uiteindelijk besluit de Hoge Raad op 24 mei 2005 dat de verzochte uitlevering ontoelaatbaar is. Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

24 mei 2005
Strafkamer
nr. 02438/04 U II
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
inzake het verzoek tot uitlevering aan het Koninkrijk België van:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945, wonende te [woonplaats].
1. De procesgang
1.1. De Hoge Raad verwijst naar zijn arrest van 18 januari 2005. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad - onder heropening van het ter zitting van 21 december 2004 gesloten onderzoek - de stukken in handen gesteld van zijn Procureur-Generaal ter beantwoording door de Belgische Minister van Justitie van de in dat arrest omschreven vragen.
1.2. Ter zitting van de Hoge Raad van 12 april 2005 is de schriftelijke samenvatting overgelegd van de opvatting van de Advocaat-Generaal Jörg omtrent het verzoek tot uitlevering. Die samenvatting strekt tot ontoelaatbaarverklaring van de verzochte uitlevering. De raadsvrouwe van de opgeëiste persoon, mr. T.B. Trotman, advocaat te 's-Gravenhage, is in de gelegenheid gesteld tot het geven van schriftelijk commentaar op de opvatting van de Advocaat-Generaal.
2. Nadere beoordeling van het verzoek tot uitlevering
2.1. Ten vervolge op het hiervoor onder 1.1 genoemde arrest van de Hoge Raad is namens de Belgische Minister van Justitie bij schrijven van 6 april 2005 bericht dat het in het uitleveringsverzoek genoemde verstekvonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel van 17 mei 2001 definitief is geworden, zodat het verzoek strekt ter tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf die aan de opgeëiste persoon bij dat vonnis is opgelegd.
2.2. Nu het uitleveringsverzoek strekt ter tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf welke is opgelegd aan de opgeëiste persoon, die Nederlands onderdaan is, moet - gelet op het door Nederland gemaakte voorbehoud bij art. 7, eerste lid, van de Overeenkomst, opgesteld op grond van art. K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie betreffende de uitlevering tussen de Lidstaten van de Europese Unie - de uitlevering ontoelaatbaar worden verklaard.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verzochte uitlevering ontoelaatbaar.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 24 mei 2005.