ECLI:NL:HR:2005:AT6200
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Ontoelaatbaarheid van uitlevering van een Nederlands onderdaan aan België
In deze zaak gaat het om een uitleveringsverzoek van België voor een Nederlands onderdaan, die in 1945 is geboren en woonachtig is in Nederland. De Hoge Raad verwijst naar een eerder arrest van 18 januari 2005, waarin de procesgang is besproken en de stukken zijn overgedragen aan de Procureur-Generaal. Tijdens de zitting op 12 april 2005 heeft de Advocaat-Generaal Jörg een schriftelijke samenvatting gepresenteerd, waarin hij pleit voor de ontoelaatbaarheid van de uitlevering. De raadsvrouwe van de opgeëiste persoon, mr. T.B. Trotman, heeft de gelegenheid gekregen om schriftelijk commentaar te geven op deze opvatting.
De Belgische Minister van Justitie heeft op 6 april 2005 bevestigd dat het verstekvonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel van 17 mei 2001 definitief is geworden. Dit betekent dat het uitleveringsverzoek strekt tot de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf die aan de opgeëiste persoon is opgelegd. De Hoge Raad overweegt dat, gezien het door Nederland gemaakte voorbehoud bij artikel 7, eerste lid, van de Overeenkomst, de uitlevering ontoelaatbaar moet worden verklaard. Dit voorbehoud is opgesteld op basis van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat de uitlevering tussen de Lidstaten van de EU regelt.
Uiteindelijk besluit de Hoge Raad op 24 mei 2005 dat de verzochte uitlevering ontoelaatbaar is. Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.